Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
16 januari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 januari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 16 december 2021. De verdachte, geboren in 1986, was in cassatie gegaan tegen een veroordeling voor medeplegen van diefstal met geweld, het aanwezig hebben van cocaïne en MDMA in zijn woning, en het voorhanden hebben van een vuurwapen, patroonhouder en munitie. De verdediging voerde verschillende bewijsklachten aan, waaronder schending van de onschuldpresumptie en het zwijgrecht van de verdachte, alsook het alternatieve scenario dat iemand anders de verdovende middelen en het vuurwapen in de brievenbus had gelegd. De advocaat-generaal A.E. Harteveld concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Tevens werd ambtshalve vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, maar de Hoge Raad oordeelde dat er geen verdere rechtsgevolgen aan deze overschrijding verbonden hoefden te worden. Uiteindelijk werd het beroep verworpen.