Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
3.Beslissing
5 maart 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 2002, was eerder veroordeeld voor het voorhanden hebben van een alarm-/startpistool en knalpatronen. Het hof had de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, omdat hij geen schriftuur met grieven had ingediend en niet ter terechtzitting was verschenen. Echter, de Hoge Raad constateerde dat er wel degelijk een appelschriftuur was ingediend door de raadsman van de verdachte, A.G. de Jong, op 4 januari 2022. Deze schriftuur was door de griffie van de rechtbank Rotterdam ontvangen op 12 januari 2022, maar het hof had hier geen acht op geslagen.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat er geen schriftuur met grieven was ingediend. Dit oordeel was niet zonder meer begrijpelijk, gezien de aanwezigheid van de appelschriftuur in de stukken. De advocaat-generaal B.F. Keulen had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof en terugwijzing van de zaak. De Hoge Raad volgde deze conclusie en vernietigde de uitspraak van het hof, waarbij de zaak werd terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.
Deze uitspraak benadrukt het belang van het zorgvuldig behandelen van ingediende stukken in hoger beroep en de rechten van de verdachte in het strafproces. De Hoge Raad heeft hiermee de weg vrijgemaakt voor een inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep, waarbij de grieven van de verdachte alsnog aan de orde kunnen komen.