Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
26 maart 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 maart 2024 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de klaagster, die een klaagschrift had ingediend tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een beslag ex artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering op een snorfiets die toebehoorde aan de zoon van de klaagster, in het kader van een verdenking tegen die zoon van rijden zonder geldig rijbewijs. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klaagster geen belang meer heeft bij het cassatieberoep, omdat de beslissing over het beslag in de strafzaak tegen haar zoon reeds was genomen. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klaagster in het cassatieberoep, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd. De beschikking van de Hoge Raad is gegeven door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.