Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
12 maart 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 23 maart 2022. De verdachte, geboren in 1997, was in hoger beroep veroordeeld voor poging tot zware mishandeling van twee verbalisanten. De feiten van de zaak houden in dat de verdachte tijdens een politiecontrole plotseling wegreed, waardoor hij tegen het openstaande portier van de dienstauto van de verbalisanten botste. De verdachte had in zijn verklaring bevestigd dat het portier openstond, maar het hof had deze verklaring ten onrechte zodanig geïnterpreteerd dat de verdachte had gezien dat het portier openstond. Dit leidde tot de vraag of het hof de verklaring van de verdachte correct had gewaardeerd in het licht van de bewijsvoering.
De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom het tot dit oordeel was gekomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De advocaat-generaal B.F. Keulen had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad volgde deze conclusie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.