Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
1 maart 2024.
Hoge Raad
In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gekomen, hebben eisers, wonende te [woonplaats], beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dit arrest volgde op eerdere vonnissen van de rechtbank Midden-Nederland en had betrekking op een geschil over de uitleg van een overeenkomst en een leveringsakte met betrekking tot een strook grond. De Hoge Raad verwijst naar de procesgang in de feitelijke instanties, waarbij de rechtbank op 21 april 2020, 29 juli 2020 en 22 februari 2021 vonnissen heeft gewezen, en het hof op 22 maart 2022 en 27 december 2022 arresten heeft uitgesproken. De conclusie van de plaatsvervangende Procureur-Generaal M.H. Wissink was om het cassatieberoep te verwerpen. De advocaat van eisers heeft schriftelijk op deze conclusie gereageerd.
De Hoge Raad heeft de klachten van eisers over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst van deze beoordeling was dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft in zijn oordeel geen verdere motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
In zijn beslissing heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en eisers veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerders, WOM c.s., zijn begroot op nihil. Dit arrest is uitgesproken op 1 maart 2024.