Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
5 maart 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 26 januari 2023 was gewezen. De zaak betreft een jeugdige verdachte, geboren in 2000, die in 2021 in Alkmaar betrokken was bij een vechtpartij waarbij hij een ander meermalen met een schaar in de hals heeft gestoken. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat D.J.M. Dammers uit Amsterdam. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en de klachten over de uitspraak van het hof onderzocht. De procureur-generaal bij de Hoge Raad kreeg de gelegenheid om een advies uit te brengen. Na beoordeling van de ingediende klachten heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De uitspraak is gedaan door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en C. Caminada, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.