ECLI:NL:HR:2024:29

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
22/00625
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over belaging en strafmotivering in relatie tot vrijheidsbeperkende maatregelen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 januari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 16 februari 2022. De verdachte, geboren in 1968, was veroordeeld voor belaging van zijn ex-vriendin, waarbij hij gedurende een periode van vijf maanden veelvuldig contact met haar zocht via e-mail, brief en telefoon, wat in strijd is met artikel 285b, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft de vraag behandeld of bij de strafoplegging, die bestond uit een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, een taakstraf van 40 uren en een vrijheidsbeperkende maatregel van twee jaren, ook een nog niet onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling betrokken mocht worden. Daarnaast werd de vraag behandeld of het hof in verband met de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregelen de totale duur van de vervangende hechtenis van zes maanden twee keer mocht bepalen, zoals geregeld in artikel 38w, lid 3 van het Wetboek van Strafrecht.

De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/00625
Datum16 januari 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 16 februari 2022, nummer 22-002606-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en S. van den Akker, beiden advocaat te Rotterdam, en P. van Dongen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 januari 2024.