ECLI:NL:HR:2024:280
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake onroerendezaakbelastingen gemeente Castricum
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 februari 2024 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, vertegenwoordigd door advocaat S. Hartog, tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 23 mei 2023. De zaak betreft een geschil over een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Castricum voor het jaar 2019. De belanghebbende had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, die de beschikking en de aanslag had bevestigd.
De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het was niet nodig om de redenen voor dit oordeel verder te motiveren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bepaald in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad was dat het beroep in cassatie ongegrond werd verklaard. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheren M.W.C. Feteris, J. Wortel en A.E.H. van der Voort Maarschalk, met F. Treuren als waarnemend griffier.