ECLI:NL:HR:2024:270

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
21/05396
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betekening van dagvaarding in hoger beroep bij verdachte met adres in het buitenland

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft de betekening van een dagvaarding in hoger beroep aan een verdachte die in Roemenië woonachtig is. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal van een gouden ketting en had hoger beroep ingesteld. De advocaat van de verdachte, P.D. Popescu, stelde dat de dagvaarding in hoger beroep niet rechtsgeldig was betekend, omdat er geen afschrift was verzonden naar het adres in Roemenië dat in een schriftelijke volmacht was opgegeven.

De Hoge Raad oordeelde dat de betekening van de dagvaarding in hoger beroep nietig was, omdat de dagvaarding niet was verzonden naar het bekende adres van de verdachte in het buitenland, zoals vereist door artikel 36e lid 3 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeerde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd dat de dagvaarding rechtsgeldig was betekend. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en verklaarde de betekening van de dagvaarding in hoger beroep nietig.

Deze uitspraak benadrukt het belang van correcte betekening van dagvaardingen, vooral wanneer de verdachte in het buitenland woont. De Hoge Raad bevestigt dat de wetgeving omtrent betekening in dergelijke gevallen strikt moet worden nageleefd om rechtsgeldigheid te waarborgen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/05396
Datum27 februari 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 22 december 2021, nummer 23-002218-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P.D. Popescu, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over het oordeel van het hof dat de dagvaarding in hoger beroep geldig is betekend (uitgereikt). Daartoe wordt aangevoerd dat geen afschrift van de dagvaarding in hoger beroep is verzonden naar het adres van de verdachte in Roemenië dat namens haar is opgegeven in de schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van hoger beroep.
2.2.1
Voor de beoordeling in cassatie zijn in het bijzonder de volgende stukken van belang:
- het proces-verbaal van verhoor van de verdachte door de politie van 18 juli 2021 (om 17:00 uur), waarin als verklaring van de verdachte is opgenomen dat zij nog niet is ingeschreven in Nederland, dat zij op dat moment verblijft bij haar oom op het adres [a-straat 1] in [plaats] en dat zij in Roemenië staat ingeschreven op het adres [b-straat 1] in [plaats] ;
- de door een advocaat verstrekte schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van hoger beroep van 1 augustus 2021, waarin is vermeld dat de verdachte woont aan de [a-straat 1] te [plaats] en dat een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep kan worden verzonden naar de adressen van de verdachte, te weten [b-straat 1] in [plaats] en [a-straat 1] in [plaats] ;
- akten van uitreiking van de dagvaarding in hoger beroep voor de rolzitting van het hof van 22 december 2021, waaruit blijkt dat die dagvaarding op 28 oktober 2021 is uitgereikt aan een medewerker van het openbaar ministerie omdat de woon- of verblijfplaats van de verdachte niet bekend is en vervolgens op 2 en 8 november 2021 tevergeefs is aangeboden op het adres [a-straat 1] in [plaats] , met de vermelding dat de geadresseerde niet (meer) op dat adres woont;
- de Informatiestaat SKDB-persoon van 8 november 2021, die inhoudt dat de verdachte op dat moment niet is gedetineerd, dat de verdachte niet is ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP) en dat haar laatst opgegeven woon- of verblijfplaats (datum registratie 18 juli 2021) [a-straat 1] in [plaats] is.
2.2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 22 december 2021 houdt onder meer in dat de betrokkene daar niet is verschenen, dat het hof heeft vastgesteld dat “de betekening van de dagvaarding correct en op juiste wijze heeft plaatsgevonden” en dat het hof vervolgens tegen de verdachte verstek heeft verleend.
2.2.3
Het bestreden arrest houdt in dat het hof de verdachte in het hoger beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.3.1
Artikel 36e lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
“De uitreiking aan de geadresseerde van wie de woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend is, geschiedt door toezending van de mededeling, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie en, voor zover een verdrag van toepassing is, met inachtneming van dat verdrag. Dagvaardingen worden vertaald in de taal of een van de talen van het land waar de geadresseerde verblijft dan wel, voor zover aannemelijk is dat hij slechts een andere taal machtig is, in die taal. Met betrekking tot andere gerechtelijke mededelingen kan worden volstaan met een vertaling van de essentiële onderdelen daarvan. Indien de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie bericht dat de mededeling aan de geadresseerde is uitgereikt, geldt deze uitreiking als betekening in persoon, zonder dat dit nog uit een afzonderlijke akte hoeft te blijken.”
2.3.2
Als op grond van het daartoe ingestelde onderzoek als vaststaand kan worden aangenomen dat de verdachte niet is ingeschreven in de BRP, niet in Nederland is gedetineerd en van hem ook niet een feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland, maar wel een adres in het buitenland bekend is, vindt – zoals volgt uit artikel 36e lid 3 Sv – de betekening van de dagvaarding plaats door toezending van de dagvaarding hetzij rechtstreeks aan het laatst bekende adres van de verdachte in het buitenland, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie en, voor zover een verdrag van toepassing is, met inachtneming van dat verdrag. Door die toezending is de dagvaarding rechtsgeldig betekend. (Vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, rechtsoverweging 3.19.)
2.4
Gelet hierop en in aanmerking genomen dat (i) de uitreiking van de dagvaarding in hoger beroep op 28 oktober 2021 heeft plaatsgevonden aan een medewerker van het openbaar ministerie omdat de woon- of verblijfplaats van de verdachte niet bekend is, (ii) de dagvaarding op 2 en 8 november 2021 tevergeefs is aangeboden op het (eerder opgegeven) adres [a-straat 1] in [plaats] , met de vermelding in de akte dat de geadresseerde niet (meer) op dat adres woont, terwijl (iii) uit het proces-verbaal van verhoor van de verdachte door de politie en uit de door een advocaat verstrekte schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van hoger beroep kan worden afgeleid dat van de verdachte op het moment van betekening een adres in Roemenië bekend was, en (iv) niet blijkt dat de dagvaarding op grond van artikel 36e lid 3 Sv is verzonden naar dit adres van de verdachte in het buitenland, is het oordeel van het hof dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig is betekend, niet toereikend gemotiveerd. De Hoge Raad zal de betekening van de dagvaarding in hoger beroep nietig verklaren.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt in zoverre.

3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het restant van het tweede cassatiemiddel en het eerste en het derde cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- verklaart de betekening van de dagvaarding in hoger beroep nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 februari 2024.