Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
30 januari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 30 november 2022 is gewezen. De verdachte, geboren in 1987, is beschuldigd van verschillende strafbare feiten, waaronder poging tot doodslag op zijn zus, zwager en hun minderjarige kinderen, en vernieling van eigendommen door met een vuurwapen door de brievenbus van hun woning te schieten. Daarnaast wordt de verdachte verweten voorbereidingshandelingen te hebben verricht voor bedrijfsmatige en grootschalige hennepteelt, het voorhanden hebben van een stroomstootwapen en het aanwezig hebben van 1.130 gram hennep.
De Hoge Raad heeft het cassatieberoep beoordeeld en de klachten over de uitspraak van het hof in overweging genomen. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen om een advies uit te brengen. Na beoordeling van de ingediende klachten is de Hoge Raad tot de conclusie gekomen dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 30 januari 2024, waarbij de vice-president V. van den Brink als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren T. Kooijmans en C.N. Dalebout. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de waarnemend griffier H.J.S. Kea.