ECLI:NL:HR:2024:237

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
22/00614
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over seksuele binnendringing en staat van verminderd bewustzijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 februari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de verdachte die beschuldigd werd van seksueel binnendringen bij een vrouw die door het nuttigen van een grote hoeveelheid alcohol in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. In eerste aanleg werd de verdachte vrijgesproken, wat leidde tot de cassatie door de verdachte zelf. De advocaat van de verdachte, J.Y. Taekema, heeft cassatiemiddelen ingediend, waarop de plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees concludeerde tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld, waarbij het eerste middel zich richtte op de bewezenverklaring dat het slachtoffer in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. Het tweede middel betrof het gebruik van een proces-verbaal van bevindingen van een informatief gesprek. De Hoge Raad oordeelde dat de redenen voor de afwijzing van de cassatiemiddelen, zoals vermeld in de conclusie van de plaatsvervangend advocaat-generaal, niet tot cassatie leidden. De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het hof over de staat van verminderd bewustzijn van het slachtoffer niet onbegrijpelijk was en voldoende gemotiveerd.

Daarnaast heeft de Hoge Raad ook andere klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld, maar deze konden eveneens niet leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/00614
Datum16 februari 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 17 februari 2022, nummer 22-004636-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.Y. Taekema, advocaat te ’s-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel

2.1
Het eerste cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring voor zover het hof heeft bewezenverklaard dat het slachtoffer verkeerde “in staat van verminderd bewustzijn”. Het tweede cassatiemiddel klaagt over het gebruik voor het bewijs van een proces-verbaal van bevindingen “informatief gesprek zeden”. De cassatiemiddelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.2
De cassatiemiddelen leiden niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de plaatsvervangend advocaat-generaal onder 2.2-2.12.

3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 februari 2024.