Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
4.Beslissing
16 februari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 februari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de verdachte die beschuldigd werd van seksueel binnendringen bij een vrouw die door het nuttigen van een grote hoeveelheid alcohol in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. In eerste aanleg werd de verdachte vrijgesproken, wat leidde tot de cassatie door de verdachte zelf. De advocaat van de verdachte, J.Y. Taekema, heeft cassatiemiddelen ingediend, waarop de plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees concludeerde tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld, waarbij het eerste middel zich richtte op de bewezenverklaring dat het slachtoffer in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. Het tweede middel betrof het gebruik van een proces-verbaal van bevindingen van een informatief gesprek. De Hoge Raad oordeelde dat de redenen voor de afwijzing van de cassatiemiddelen, zoals vermeld in de conclusie van de plaatsvervangend advocaat-generaal, niet tot cassatie leidden. De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het hof over de staat van verminderd bewustzijn van het slachtoffer niet onbegrijpelijk was en voldoende gemotiveerd.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ook andere klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld, maar deze konden eveneens niet leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte.