ECLI:NL:HR:2024:233

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
23/01778
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over motivering van strafoplegging bij rijden onder invloed

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was veroordeeld tot een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van tien maanden, na een veroordeling voor rijden onder invloed. De verdachte stelde dat het hof de redenen voor de straf niet in het arrest had opgenomen, maar enkel in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep. Dit zou in strijd zijn met artikel 359 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering, dat vereist dat het vonnis de redenen voor de straf oplegt.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof inderdaad niet had voldaan aan de vereisten van artikel 359 lid 5 Sv, omdat het enkel verwees naar de motivering in het proces-verbaal zonder deze in het arrest op te nemen. Echter, de Hoge Raad concludeerde dat er in deze zaak onvoldoende belang was bij de vernietiging van de bestreden uitspraak. De redenen voor de strafoplegging waren immers kenbaar voor de verdachte uit het opgemaakte proces-verbaal, en er was geen klacht ingediend door de verdachte over de inhoud van de strafmotivering. Daarom werd het beroep verworpen.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de motivering van strafopleggingen in arresten, maar ook de mogelijkheid dat een gebrek aan motivering niet altijd leidt tot vernietiging van de uitspraak, mits de verdachte voldoende op de hoogte is van de redenen voor de straf.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/01778
Datum13 februari 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 april 2023, nummer 21-003889-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof de redenen die de straf hebben bepaald niet in het arrest, maar in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft opgegeven.
2.2.1
Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van tien maanden. Het hof heeft daartoe in zijn arrest het volgende overwogen:
“De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft onmiddellijk na het onderzoek ter terechtzitting van 19 april 2023 uitspraak gedaan in aanwezigheid van de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Wierts. De strafoplegging is toen mondeling gemotiveerd. Deze motivering wordt opgenomen in het eventueel op te maken proces-verbaal van de zitting en dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. De aldus gemotiveerde strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.”
2.2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof in hoger beroep houdt over de oplegging van straf het volgende in:
“Het hof acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen. Het zijn strafbare feiten en verdachte is een strafbare dader. Het hof kan verdachte niet geven wat hij wil. Verdachte wil zijn rijbewijs houden, maar met deze veroordeling is er sprake van een tweede strafpunt en zal het CBR het rijbewijs van verdachte ongeldig verklaren. Het maakt niet uit of het hof een straf oplegt of niet.
Het hof ziet dat verdachte heel hard heeft gewerkt en daar verdient hij een compliment voor. Het gaat wel om ernstige feiten. Het hof vindt het te ver gaan om artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen en verdachte helemaal geen straf op te leggen. Gelet op hetgeen verdachte heeft bereikt en de overschrijding van de redelijke termijn ziet het hof geen toegevoegde waarde meer in het opleggen van een taakstraf. Het hof legt aan verdachte een voorwaardelijke rijontzegging op van 10 maanden met een proeftijd van twee jaren. Dat betekent dat verdachte niet op basis van de uitspraak van het hof zijn rijbewijs kwijtraakt, tenzij hij zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het hof heeft geen invloed op de procedure van het CBR die hiernaast loopt.”
2.3
In cassatie zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- artikel 327a leden 1 en 3 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv):
“1. Behoudens in het geval omschreven in het tweede lid, kan een verkort proces-verbaal worden opgemaakt.
3. Indien tegen het vonnis een gewoon rechtsmiddel wordt aangewend of aan een vordering of verzoek als omschreven in artikel 365c gevolg wordt gegeven, wordt het verkorte proces-verbaal zodanig aangevuld, dat het voldoet aan de in artikel 326 gestelde eisen. De aanvulling vindt plaats binnen de in artikel 365a, derde lid, bepaalde termijnen.”
- artikel 359 lid 5 Sv:
“Het vonnis geeft in het bijzonder de redenen op, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid.”
2.4.1
Het hof heeft in zijn arrest volstaan met de enkele vermelding dat de in het - eventueel op te maken - proces-verbaal van de terechtzitting opgenomen motivering van de strafoplegging “als hier herhaald en ingelast” wordt beschouwd. Het cassatiemiddel klaagt terecht dat het hof daarmee niet heeft voldaan aan het vereiste van artikel 359 lid 5 Sv dat het arrest de redenen opgeeft die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid. Dat die redenen in het arrest worden opgenomen, zonder daarbij een verwijzing naar het proces-verbaal van de terechtzitting te hanteren, is van belang omdat, gelet op de regeling van artikel 327a Sv, op het moment dat het arrest wordt gewezen een (volledig) proces-verbaal van de terechtzitting (nog) niet beschikbaar hoeft te zijn.
2.4.2
In deze zaak ontbreekt echter voldoende belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak, omdat voor de verdachte de redenen voor de strafoplegging wel kenbaar zijn (geworden) uit het opgemaakte proces-verbaal van de terechtzitting en namens de verdachte geen klacht is aangevoerd tegen de inhoud van deze strafmotivering.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren T.B. Trotman en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 februari 2024.