Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
13 februari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij de verdachte is veroordeeld voor diefstal van grote sommen geld van zijn hoogbejaarde, dementerende moeder en van zijn verstandelijk beperkte broer, alsook voor valsheid in geschrift. De Hoge Raad heeft op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, onder zaaknummer 21/05000. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaten R. van Leusden en D.J.M. Dammers cassatiemiddelen hebben voorgesteld. De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Tevens heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. Ondanks deze overschrijding heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om aan dit oordeel andere rechtsgevolgen te verbinden.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.