ECLI:NL:HR:2024:2

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
5 januari 2024
Zaaknummer
22/02447
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over rechtmatigheid en betrouwbaarheid van kroongetuigen in moordzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 januari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1958, was veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf voor zijn betrokkenheid bij ernstige misdrijven, waaronder moord, doodslag, zware mishandeling en deelname aan een criminele organisatie, gepleegd tussen 2002 en 2006. De Hoge Raad beoordeelde de rechtmatigheid van de afspraken met kroongetuigen en de betrouwbaarheid van hun verklaringen. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad volgde deze conclusie.

De Hoge Raad oordeelde dat de afspraken met de kroongetuigen rechtmatig tot stand waren gekomen en dat er geen schending van het recht op een eerlijk proces was. Het hof had voldoende ruimte geboden voor de verdediging om de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kroongetuigen te onderzoeken. De Hoge Raad vond dat het hof zich bewust was van de risico's van het gebruik van kroongetuigen en dat het hof niet enkel op hun verklaringen had vertrouwd, maar deze had ingebed in een breder bewijsconstruct.

Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat de termijn van meer dan zestien maanden voor het cassatieberoep de redelijke termijn overschreed, maar dat de levenslange gevangenisstraf niet voor vermindering in aanmerking kwam. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het cassatieberoep, waarmee de eerdere veroordeling van de verdachte in stand blijft.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/02447
Datum9 januari 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 24 juni 2022, nummer 23-002697-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouw van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de afspraken met de kroongetuigen [betrokkene 5] en [betrokkene 4] en hun daaruit voortkomende verklaringen, rechtmatig tot stand zijn gekomen en zonder schending van het recht op een eerlijk proces voor het bewijs konden worden gebruikt.
2.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 5.5.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de verklaringen van de kroongetuigen [betrokkene 5] en [betrokkene 4] betrouwbaar zijn en voor het bewijs konden worden gebruikt.
3.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 6.5.

4.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

5.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Omdat de opgelegde levenslange gevangenisstraf zich naar haar aard niet voor vermindering leent, volstaat de Hoge Raad met dat oordeel.

6.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien, A.E.M. Röttgering, M. Kuijer en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 januari 2024.