ECLI:NL:HR:2024:1867

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
22/02534
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over valsheid in geschrift, oplichting, verduistering en gewoontewitwassen met betrekking tot verjaring en verbeurdverklaring

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 december 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 11 juli 2022. De verdachte, geboren in 1973, was aangeklaagd voor valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, oplichting, verduistering en gewoontewitwassen. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld, waarbij de advocaat-generaal E.J. Hofstee had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.

Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve beoordeeld dat het feit van verduistering verjaard was. De verjaringstermijn was aangevangen op 15 september 2011, waardoor het recht tot strafvordering per 15 september 2023 was vervallen. Dit leidde tot de beslissing dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard in de vervolging voor dit feit. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof gedeeltelijk vernietigd, met uitzondering van de schadevergoedingsmaatregel en de verbeurdverklaring, en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling van de strafoplegging.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de noodzaak van zorgvuldige beoordeling van verjaringstermijnen in strafzaken en de implicaties daarvan voor de vervolging door het openbaar ministerie. De beslissing heeft ook gevolgen voor de rechtspraktijk met betrekking tot de toepassing van artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op verbeurdverklaring.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/02534
Datum17 december 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 11 juli 2022, nummer 22-002171-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, advocaat in Rotterdam, en P. van Dongen, advocaat in Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft (de duur van) de opgelegde gevangenisstraf, in zoverre tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

3.1
De Hoge Raad is van oordeel dat het onder 3 tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde feit (verduistering) is verjaard. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 23 en 24.
3.2
De Hoge Raad zal het openbaar ministerie voor dit feit niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over de onder 3 tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde verduistering en de strafoplegging, met uitzondering van de voor feit 4 opgelegde schadevergoedingsmaatregel en de voor feit 5 uitgesproken verbeurdverklaring;
- verklaart het openbaar ministerie voor het onder 3 tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde niet-ontvankelijk in de vervolging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak wat betreft de strafoplegging, met uitzondering van de hiervoor genoemde opgelegde schadevergoedingsmaatregel en uitgesproken verbeurdverklaring, opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 december 2024.