Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
13 december 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij [eiser] in cassatie ging tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. Het hof had eerder op 23 januari 2024 een arrest gewezen in de zaak die voortvloeide uit een geschil over de vernietiging van een vaststellingsovereenkomst door een echtgenoot, met verwijzing naar de relevante artikelen 1:88 en 1:89 van het Burgerlijk Wetboek. De Hoge Raad heeft de klachten van [eiser] over de verwerping van de betwisting van de vernietiging en de miskenning van de samenhang tussen conventie en reconventie beoordeeld. De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem was om het cassatieberoep te verwerpen, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van het arrest van het hof, en dat er geen noodzaak was om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. De Hoge Raad heeft [eiser] bovendien veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [verweerder] op nihil zijn begroot. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer A.E.B. ter Heide.