Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
13 februari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 november 2022. De verdachte, geboren in 1948, was betrokken bij de doodslag op zijn echtgenote in 2010 in Siddeburen, waarbij hij beschuldigd werd van het uitoefenen van geweld op haar hoofd en/of lichaam, wat leidde tot haar overlijden. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het wegmaken van het lichaam van zijn echtgenote, met als doel sporen van levensberoving te wissen en het onderzoek naar haar verdwijning te bemoeilijken.
De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen van de verdachte beoordeeld, die waren ingediend door zijn advocaat J. Boksem. De advocaat-generaal B.F. Keulen had geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met de raadsheren T. Kooijmans en C.N. Dalebout, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.