ECLI:NL:HR:2024:1857
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2024 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie ingesteld door R.A.A. van de Mortel tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 juni 2024, nummer BRE 23/2785. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. De griffier van de Hoge Raad heeft de indiener van het beroepschrift op 21 augustus 2024 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling daarvan. Deze brief is afgeleverd op het opgegeven adres, maar het griffierecht is niet voldaan. Op 25 september 2024 heeft de griffier de indiener opnieuw in de gelegenheid gesteld om te reageren op het niet betalen van het griffierecht, maar de indiener heeft van deze gelegenheid geen gebruikgemaakt. Hierdoor heeft de Hoge Raad op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Het arrest is gewezen door vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 13 december 2024.