ECLI:NL:HR:2024:1844

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
22/02341
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over feitelijk leidinggeven aan hennepteelt door rechtspersoon met bewijsklachten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 december 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 juni 2022. De verdachte, geboren in 1968, was betrokken bij feitelijk leidinggeven aan voorbereidingshandelingen voor bedrijfsmatige en grootschalige hennepteelt, gepleegd door een rechtspersoon. De advocaat van de verdachte, G.A.C. Beckers, heeft een cassatiemiddel ingediend. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de opgelegde straf, maar enkel wat betreft de duur van de taakstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de klachten niet van belang zijn voor de ontwikkeling van het recht. Wel heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld, waarbij is vastgesteld dat de redelijke termijn voor het cassatieberoep is overschreden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde taakstraf van tweehonderd uren naar negentig uren, met een vervangende hechtenis van 95 dagen.

De beslissing van de Hoge Raad houdt in dat de uitspraak van het hof wordt vernietigd, maar alleen wat betreft het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis. Het beroep is voor het overige verworpen. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/02341
Datum10 december 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 juni 2022, nummer 21-004156-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G.A.C. Beckers, advocaat in Maastricht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de opgelegde straf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde taakstraf van tweehonderd uren, subsidiair honderd dagen hechtenis.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis;
- vermindert het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat de taakstraf 190 uren beloopt, subsidiair 95 dagen hechtenis;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 december 2024.