Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
17 december 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 december 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van medeplegen van diefstal met geweld, maar het hof had in hoger beroep de verdachte alsnog schuldig bevonden. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen van de verdachte beoordeeld, die zich richtten op de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever en getuige, alsook op de bewijsvoering met betrekking tot de diefstal van een hond. De Hoge Raad oordeelde dat het hof toereikend had gemotiveerd waarom de verklaringen van de aangever en getuige betrouwbaar waren, ondanks hun gebruik van middelen en wisselende verklaringen. Het hof had bovendien steunbewijs aangedragen, wat de motivering versterkte. De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk was en dat de bewijsvoering voldoende was onderbouwd. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak, maar de Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte. Tevens werd opgemerkt dat de redelijke termijn van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens was overschreden, maar dat dit geen verdere rechtsgevolgen met zich meebracht. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte verworpen.