ECLI:NL:HR:2024:1834

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
22/02819
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over medeplegen van diefstal met geweld en bewijswaardering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 december 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van medeplegen van diefstal met geweld, maar het hof had in hoger beroep de verdachte alsnog schuldig bevonden. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen van de verdachte beoordeeld, die zich richtten op de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever en getuige, alsook op de bewijsvoering met betrekking tot de diefstal van een hond. De Hoge Raad oordeelde dat het hof toereikend had gemotiveerd waarom de verklaringen van de aangever en getuige betrouwbaar waren, ondanks hun gebruik van middelen en wisselende verklaringen. Het hof had bovendien steunbewijs aangedragen, wat de motivering versterkte. De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk was en dat de bewijsvoering voldoende was onderbouwd. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak, maar de Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte. Tevens werd opgemerkt dat de redelijke termijn van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens was overschreden, maar dat dit geen verdere rechtsgevolgen met zich meebracht. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/02819
Datum17 december 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 juli 2022, nummer 21-004001-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.P. Poppe, advocaat in Zwolle, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering van de opgelegde straf volgens de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

2.1
De cassatiemiddelen klagen over de bewezenverklaring.
2.2
De cassatiemiddelen leiden niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal.

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de opgelegde gevangenisstraf van zestien maanden waarvan twaalf maanden voorwaardelijk en de taakstraf van 240 uren, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 december 2024.