Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
10 december 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 december 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de rechtbank Gelderland van 12 juli 2024. De zaak betreft de uitlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1956, naar Zwitserland in verband met grootschalige en langdurige invoer van harddrugs vanuit Nederland. De rechtbank had vastgesteld dat er een digitaal afschrift van een aanhoudingsbevel aanwezig was, dat was voorzien van een stempel en handtekening, en dat het originele aanhoudingsbevel bij de Afdeling Internationale Rechtshulp in Strafzaken (AIRS) van het ministerie van Justitie en Veiligheid lag. De verdediging stelde dat de uitlevering ontoelaatbaar moest worden verklaard vanwege de ongenoegzaamheid van de stukken, omdat er geen origineel of authentiek afschrift van het aanhoudingsbevel bij de stukken zou zijn. De rechtbank oordeelde echter dat het digitale afschrift voldeed aan de eisen van het Europees Verdrag betreffende uitlevering (EUV) en dat er geen reden was om te twijfelen aan de authenticiteit ervan. De Hoge Raad heeft het beroep van de opgeëiste persoon verworpen, waarbij hij de beoordeling van de rechtbank bevestigde en oordeelde dat de klachten in het cassatiemiddel niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien dit niet nodig was voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.