ECLI:NL:HR:2024:1824

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
24/02849
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering van opgeëiste persoon naar Zwitserland t.z.v. grootschalige invoer van harddrugs

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 december 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de rechtbank Gelderland van 12 juli 2024. De zaak betreft de uitlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1956, naar Zwitserland in verband met grootschalige en langdurige invoer van harddrugs vanuit Nederland. De rechtbank had vastgesteld dat er een digitaal afschrift van een aanhoudingsbevel aanwezig was, dat was voorzien van een stempel en handtekening, en dat het originele aanhoudingsbevel bij de Afdeling Internationale Rechtshulp in Strafzaken (AIRS) van het ministerie van Justitie en Veiligheid lag. De verdediging stelde dat de uitlevering ontoelaatbaar moest worden verklaard vanwege de ongenoegzaamheid van de stukken, omdat er geen origineel of authentiek afschrift van het aanhoudingsbevel bij de stukken zou zijn. De rechtbank oordeelde echter dat het digitale afschrift voldeed aan de eisen van het Europees Verdrag betreffende uitlevering (EUV) en dat er geen reden was om te twijfelen aan de authenticiteit ervan. De Hoge Raad heeft het beroep van de opgeëiste persoon verworpen, waarbij hij de beoordeling van de rechtbank bevestigde en oordeelde dat de klachten in het cassatiemiddel niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien dit niet nodig was voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/02849 U
Datum10 december 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 juli 2024, nummer UTL-I-2024019296, op verzoek van Zwitserland tot uitlevering
van
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956,
hierna: de opgeëiste persoon.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon. Namens deze heeft R.B.J.G. Baggen, advocaat in Arnhem, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de verwerping door de rechtbank van het verweer dat de uitlevering van de opgeëiste persoon ontoelaatbaar moet worden verklaard omdat de stukken ongenoegzaam zijn. Het voert daartoe onder meer aan dat een origineel of authentiek afschrift van het bevel tot aanhouding zich niet bij de stukken bevindt.
2.2
De rechtbank heeft het verweer waarop het cassatiemiddel doelt, als volgt samengevat en verworpen:
“1. Het verzoek en de procedure
De officier van justitie heeft op 11 juni 2024 ex artikel 23, eerste lid, van de Uitleveringswet een verzoek ingediend tot het in behandeling nemen van onderhavig uitleveringsverzoek.
De rechtbank heeft kennis genomen van de daarbij overgelegde stukken, te weten:
een uitleveringsverzoek van de Zwitserse autoriteiten van 22 mei 2024 met begeleidende stukken:
- een arrestatiebevel van de Zwitserse autoriteiten van 14 maart 2024 (...)
2. De standpunten van partijen
(...)
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitlevering ontoelaatbaar is wegens ongenoegzaamheid van de stukken. Tussen de stukken bevindt zich geen authentiek afschrift van het aanhoudingsbevel, zoals vereist in artikel 12 lid 2 sub a van het Europees Verdrag betreffende uitlevering (hierna: EUV). Als dit niet leidt tot ontoelaatbaarheid van de uitlevering, dan moet de minister in de gelegenheid worden gesteld de stukken aan te vullen. (...) Primair heeft de raadsman verzocht de uitlevering gelet op het voorgaande ontoelaatbaar te verklaren. Subsidiair is verzocht de Minister te vragen om inlichtingen. (...)
3. Beoordeling van de toelaatbaarheid van de gevraagde uitlevering
(...)
Genoegzaamheid van de stukken
Uit de stukken volgt dat er tegen de opgeëiste persoon een verdenking bestaat dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 19 lid 1 en 2 van de Zwitserse wet op verdovende middelen, te weten – kort gezegd – de grootschalige en langdurige invoer van cocaïne, amfetamine, MDMA en crystal meth vanuit Nederland door Duitsland naar Zwitserland, in de periode van 5 december 2022 tot en met half juli 2023 in Zwitserland. Het is in de uitleveringsprocedure in beginsel niet aan de rechter om te toetsen of die verdenking gegrond is.
Op grond van artikel 12, tweede lid, EUV moet bij het uitleveringsverzoek een origineel of authentiek afschrift van een aanhoudingsbevel of van een andere akte die dezelfde kracht heeft, opgemaakt in de vorm voorgeschreven door de wet van de verzoekende partij, worden overgelegd.
Voorop gesteld wordt dat in de strafrechtspleging in toenemende mate gebruik wordt gemaakt van digitale dossiers, veelal originele documenten die worden ingescand en aldus gedigitaliseerd. Zo ook in deze uitleveringszaak. De rechtbank beschikt niet over enig papieren document.
Bij de stukken bevindt zich een digitaal afschrift van het aanhoudingsbevel van 14 maart 2024. Dit aanhoudingsbevel is voorzien van een stempel met de tekst ‘fotokopie mit original uebereinstimmend’ en een handtekening. De officier van justitie heeft ter zitting toegelicht dat het originele aanhoudingsbevel bij AIRS ligt en bij het originele uitleveringsverzoek was gevoegd. Gebruikelijk is dat het door de verzoekende staat ingediende dossier door het ministerie van justitie dan wel het openbaar ministerie wordt ingescand en langs digitale weg verzonden naar de rechtbank. De rechtbank ziet daarom geen reden om te twijfelen aan de authenticiteit van het aanhoudingsbevel en is van oordeel dat het een “authentiek afschrift” is in de zin van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, EUV. Daarnaast valt niet in te zien welk rechtens te respecteren belang de opgeëiste persoon heeft bij het kunnen beschikken over een authentiek papieren afschrift van het aanhoudingsbevel. Niet gesteld of gebleken is dat zich onregelmatigheden voordoen hierbij.
Onder de stukken bevindt zich het aanhoudingsbevel, een uiteenzetting van de feiten waarvoor de uitlevering wordt gevraagd en de tekst van de toepasselijke wettelijke bepalingen van de verzoekende staat. (...)
De rechtbank concludeert dat de stukken genoegzaam zijn en verwerpt gelet hierop het verweer van de raadsman.”
2.3
De volgende bepalingen zijn van belang.
- Artikel 12 lid 2, aanhef en onder a, van het Europees Verdrag betreffende uitlevering (hierna: EUV):
“Tot staving van het verzoek dienen te worden overgelegd:
(a) het origineel of een authentiek afschrift, hetzij van een voor tenuitvoerlegging vatbare veroordeling, hetzij van een bevel tot aanhouding of van een andere akte die dezelfde kracht heeft, opgemaakt in de vorm voorgeschreven door de wet van de verzoekende Partij.”
- Artikel 18 lid 3, aanhef en onder a, van de Uitleveringswet:
“3. Het verzoek moet vergezeld gaan van:
(a) het origineel of een authentiek afschrift
hetzij van een, voor tenuitvoerlegging vatbaar, tegen de opgeëiste persoon gewezen strafvonnis,
hetzij van een door de daartoe bevoegde autoriteit van de verzoekende staat gegeven bevel tot zijn aanhouding, of van een stuk dat dezelfde rechtskracht heeft,
een en ander opgemaakt in de vorm voorgeschreven door het recht van die staat, en betrekking hebbende op de feiten waarvoor de uitlevering wordt gevraagd.”
2.4.1
De rechtbank heeft vastgesteld dat zich bij de stukken een digitaal afschrift van het ondertekende aanhoudingsbevel van 14 maart 2024 bevindt dat is voorzien van een stempel met de tekst ‘fotokopie mit original uebereinstimmend’ en een handtekening. De rechtbank heeft verder, op grond van informatie die door de officier van justitie is verstrekt, vastgesteld dat het originele aanhoudingsbevel bij de Afdeling Internationale Rechtshulp in Strafzaken van het ministerie van Justitie en Veiligheid (AIRS) ligt en bij het originele uitleveringsverzoek was gevoegd.
2.4.2
Het hierop gebaseerde oordeel van de rechtbank dat het aanhoudingsbevel dat zich bij de (digitale) stukken bevindt een “authentiek afschrift” is in de zin van artikel 12 lid 2, aanhef en onder a, EUV, is niet onbegrijpelijk.
2.4.3
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, faalt het.
2.5
De Hoge Raad heeft ook de verder in het cassatiemiddel aangevoerde klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 december 2024.