Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
6 februari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 15 februari 2022. De verdachte, geboren in 1979, was betrokken bij een zware mishandeling waarbij hij met een scheermes meermalen in het gezicht van de aangeefster heeft gesneden, wat resulteerde in meerdere snijwonden en een gat in de wang van de aangeefster. De verdachte heeft een beroep gedaan op noodweerexces, zoals geregeld in artikel 41, lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft zich in deze zaak gericht op twee belangrijke vragen: ten eerste of het hof de verwerping van het beroep op noodweerexces toereikend heeft gemotiveerd, en ten tweede of het hof terecht heeft geoordeeld dat het handelen van de verdachte als aanvallend moet worden gekwalificeerd. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.