Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede en het derde cassatiemiddel
4.Beslissing
10 december 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 december 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van medeplegen van witwassen van een geldbedrag van € 30.000, waarbij in eerste aanleg vrijspraak was uitgesproken. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen van de verdachte beoordeeld, waarbij de advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft het aantal uren van de opgelegde taakstraf. De Hoge Raad oordeelde dat het hof op basis van de bewijsmiddelen terecht had geoordeeld dat de verdachte een plastic tas met contant geld had overgedragen en dat zij daarmee een aanmerkelijke kans had aanvaard dat het geld van misdrijf afkomstig was. De Hoge Raad verwierp de eerste cassatiemiddelen, maar oordeelde dat het hof de redelijke termijn in de cassatiefase had overschreden. De Hoge Raad heeft de zaak zelf afgedaan door de opgelegde taakstraf van 180 uren te verminderen naar 155 uren, met een subsidiaire hechtenis van 77 dagen. Dit arrest is een vervolg op een eerdere uitspraak van de Hoge Raad en heeft betrekking op de samenhang met een andere zaak.