Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
10 december 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 december 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 maart 2022. De verdachte, geboren in 1990, was beschuldigd van feitelijk leiding geven aan witwassen door een rechtspersoon. Het geldbedrag van € 190.000, dat afkomstig was uit een misdrijf, werd aangewend als startkapitaal voor de aankoop van auto’s ten behoeve van verhuur en verkoop. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld, waaronder de vraag of het hof voldoende onderzoek heeft gedaan naar de herkomst van het geldbedrag en de pleegperiode van het misdrijf. De advocaat-generaal B.F. Keulen had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak, maar constateerde wel dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van negen maanden naar acht maanden en een week. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar het beroep voor het overige verworpen.