Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
6 december 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft [verzoeker], wonende te [woonplaats], cassatie ingesteld tegen de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 16 januari 2024, waarin de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst met TOTALENERGIES EP NEDERLAND B.V. (TEPNL) werd bekrachtigd. De ontbinding was gebaseerd op een verstoorde arbeidsverhouding, waarbij de Hoge Raad zich diende te buigen over de vraag of de vereisten voor ontbinding, zoals gesteld in artikel 7:671b lid 6 onder a BW, correct waren toegepast. De advocaat van [verzoeker], J.C. Zevenberg, heeft gereageerd op de conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber, die strekte tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de klachten van [verzoeker] beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de beschikking van het hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom het tot dit oordeel kwam, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en [verzoeker] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van TEPNL op nihil zijn begroot.