ECLI:NL:HR:2024:1791
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake verrekening op basis van de Invorderingswet 1990
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 december 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] C.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 20 juni 2023, waarin het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de Ontvanger tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland werd behandeld. De Rechtbank had eerder een besluit tot verrekening genomen op basis van artikel 24 van de Invorderingswet 1990, waarbij ook kosten van vervolging aan belanghebbende in rekening waren gebracht.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld, waarop de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], een verweerschrift heeft ingediend. Na de indiening van een conclusie van repliek door belanghebbende, heeft de Hoge Raad de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het was niet nodig om de redenen voor dit oordeel te motiveren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.