Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
3 december 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 december 2024 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de belanghebbende, die in verband met een strafzaak was betrokken bij de onttrekking aan het verkeer van een telefoon en een harddisk. Deze goederen waren in beslag genomen op verdenking van het vervaardigen en bezitten van kinderporno. De officier van justitie heeft besloten om de belanghebbende niet verder te vervolgen, waarna de belanghebbende een verzoek indiende tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand. De Hoge Raad oordeelt dat het cassatieberoep niet in behandeling kan worden genomen, omdat de belanghebbende geen middel heeft ingediend tegen de beslissing van de rechtbank op de vordering van de officier van justitie. Hierdoor is het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad wijst erop dat tegen beschikkingen in het strafrecht alleen cassatieberoep openstaat in de gevallen die in het wetboek zijn bepaald. Aangezien er nog wel hoger beroep openstond tegen de beslissing van de rechtbank, kan het worden aangenomen dat de belanghebbende dit heeft willen instellen. Echter, om redenen van doelmatigheid is conversie niet noodzakelijk. De kosten voor rechtsbijstand komen in de procedure niet voor vergoeding in aanmerking, wat leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het verzoek tot vergoeding van die kosten. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de niet-ontvankelijkheid van de belanghebbende in zijn cassatieberoep.