ECLI:NL:HR:2024:1738

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
22/02764
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van de betekening van de dagvaarding in hoger beroep na veroordeling voor openlijke geweldpleging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder veroordeeld voor openlijke geweldpleging en had hoger beroep ingesteld. De kern van het geschil betrof de rechtsgeldigheid van de betekening van de dagvaarding in hoger beroep. De akte van uitreiking vermeldde niet de naam van de persoon aan wie de dagvaarding was uitgereikt, wat in strijd is met artikel 36h van het Wetboek van Strafvordering. De advocaat van de verdachte voerde aan dat de dagvaarding niet rechtsgeldig was betekend, omdat de akte niet voldeed aan de wettelijke vereisten. Het hof had geoordeeld dat de dagvaarding geldig was betekend, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel niet begrijpelijk was, gezien het ontbreken van de naam van de ontvanger in de akte. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en verklaarde de betekening van de dagvaarding in hoger beroep nietig. Dit arrest benadrukt het belang van de juiste procedurele waarborgen bij de betekening van gerechtelijke stukken, en dat het ontbreken van essentiële informatie in de akte kan leiden tot nietigheid van de betekening.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/02764
Datum26 november 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 22 juli 2022, nummer 20-001717-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte ] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.J.J. van Rijsbergen, advocaat in Breda, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de dagvaarding in hoger beroep geldig is betekend (uitgereikt). Daartoe wordt aangevoerd dat de akte van uitreiking in strijd met artikel 36h van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) niet de persoon vermeldt aan wie de dagvaarding is uitgereikt.
2.2.1
Aan de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep is een akte van uitreiking gehecht. Die akte houdt in dat de dagvaarding op 26 april 2022 is uitgereikt op het adres [a-straat 1] in [plaats] aan een ander dan de verdachte die zich op dat adres bevond en die heeft beloofd de dagvaarding onmiddellijk aan de verdachte te geven. De akte vermeldt niet aan wie de dagvaarding is uitgereikt en ook niet de gegevens (het soort en het nummer) van het identiteitsbewijs van de ontvanger, maar enkel de handtekening van de ontvanger en de naam, de functie en de handtekening van de bezorger.
2.2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer in:
“De verdachte genaamd:
(...)
wonende te [plaats] , [a-straat 1] ,
is, hoewel behoorlijk gedagvaard, niet verschenen.
Als raadsvrouw van de verdachte is verschenen mr. S. van Minderhout (kantoorgenoot van mr. M. Dunsbergen), advocaat te Breda.
(...)
De raadsvrouw:
Wij hebben geen contact kunnen krijgen met cliënt.
Op de akte van uitreiking staat wel een handtekening en datum, maar ik kan niet zien aan wie de dagvaarding is uitgereikt. Bijvoorbeeld of er een identiteitscontrole heeft plaatsgevonden. Mijns inziens is er geen sprake van een rechtsgeldige betekening overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering. Ik verzoek het hof derhalve om de dagvaarding nietig te verklaren. Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat cliënt op de hoogte is van de zitting. Ik ben niet gemachtigd.
De advocaat-generaal reageert:
De dagvaarding is betekend aan de [a-straat 1] in [plaats] en ik zie op de ID-staat conform SKDB dat de verdachte ook op dat adres staat ingeschreven. Op de akte is vermeld dat de dagvaarding aan iemand anders dan de verdachte is uitgereikt. Volgens mij vereist de wet niet dat de naam van die persoon wordt vermeld. De akte is ondertekend door degene die de uitreiking heeft gedaan. Ik vraag het hof om verstek te verlenen.
Na korte onderbreking van het onderzoek voor beraad deelt de voorzitter de beslissing van het hof mede.
Op de akte is inderdaad geen naam vermeld van de persoon aan wie de dagvaarding is uitgereikt, maar de akte is wel ondertekend. Daarmee voldoet de uitreiking aan de wettelijke voorwaarden. Doorslaggevend is dat volgens de gegevens uit de basisregistratie de verdachte op dit adres staat ingeschreven op de dag van de uitreiking en minstens 5 dagen daarna.
Op vordering van de advocaat-generaal verleent het hof verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt, dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.”
2.2.3
Het hof heeft verstek verleend en heeft het door de verdachte ingestelde hoger beroep op grond van artikel 416 lid 2 Sv niet-ontvankelijk verklaard.
2.3.1
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- artikel 36e leden 1 en 2, aanhef en onder a, Sv:
“1. De uitreiking van de gerechtelijke mededeling, bedoeld in artikel 36b, tweede lid, geschiedt:
a. aan hem wie in Nederland in verband met de strafzaak waarop de uit te reiken gerechtelijke mededeling betrekking heeft rechtens zijn vrijheid is ontnomen en aan hem wie in Nederland in andere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen rechtens zijn vrijheid is ontnomen: in persoon;
b. aan alle anderen: in persoon of indien betekening in persoon niet is voorgeschreven en de mededeling in Nederland wordt aangeboden:
1°. aan het adres waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, dan wel,
2°. indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, aan de woon- of verblijfplaats van de geadresseerde.
2. Indien in het geval bedoeld in het eerste lid, onderdeel b,
a. de geadresseerde niet wordt aangetroffen, geschiedt de uitreiking aan degene die zich op dat adres bevindt en die zich bereid verklaart het stuk onverwijld aan de geadresseerde te doen toekomen.”
- artikel 36h leden 1 en 3 Sv:
“1. Van iedere uitreiking als bedoeld in artikel 36b, tweede lid, wordt een akte opgemaakt, waarin zijn vermeld:
a. de autoriteit van welke de gerechtelijke mededeling uitgaat;
b. het nummer van de gerechtelijke mededeling;
c. de persoon voor wie de gerechtelijke mededeling bestemd is;
d. de persoon aan wie de gerechtelijke mededeling is uitgereikt;
e. de plaats van uitreiking;
f. de dag en het uur van uitreiking.
3. De akte wordt door hen die met de uitreiking zijn belast, ieder voor zover het zijn bevindingen en handelingen betreft, van die bevindingen en handelingen naar waarheid opgemaakt en ondertekend. Zo mogelijk wordt de identiteit van de persoon, bedoeld in het eerste lid, onder d, vastgesteld aan de hand van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.”
- artikel 36n lid 1 Sv:
“De rechter kan, indien de uitreiking niet is geschied overeenkomstig het bepaalde in deze afdeling, de betekening nietig verklaren.”
2.3.2
De artikelen 588 (oud), 589 (oud) en 590 (oud) Sv zijn bij de gedeeltelijke inwerkingtreding op 1 januari 2020 van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet van 22 februari 2017, Stb. 2017, 82; ook wel Wet USB genoemd), vervangen door de artikelen 36e, 36h en 36n Sv. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat tot de Wet USB heeft geleid, houdt over artikel 36h Sv onder meer in:
“Artikel 36h (589 Sv) - akte van uitreiking
Dit artikel betreft het huidige artikel 589 Sv, over de akte die wordt opgemaakt van de betekening door uitreiking van een gerechtelijk schrijven. In de voorgestelde nieuwe bepaling blijven de gegevens die op grond van het eerste lid in de akte worden vermeld, ongewijzigd.
Aan het derde lid wordt gewijzigd dat voortaan de identiteit van de persoon waaraan de gerechtelijke mededeling wordt uitgereikt, zo mogelijk wordt vastgesteld aan de hand van een geldig identiteitsbewijs. De soort en het nummer van dit identiteitsbewijs worden genoteerd op de akte van uitreiking. Deze akte wordt ondertekend door degene die de uitreiking verzorgt. Dit kan ook een elektronische ondertekening zijn (zie het Wetsvoorstel digitale processtukken Strafvordering).
(Kamerstukken II 2014/15, 34086, nr. 3, p. 59.)
2.3.3
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot wijziging van de artikelen 588 (oud), 589 (oud) en 590 (oud) Sv bij Wet van 11 december 1980, Stb. 1980, 666, houdende nieuwe voorschriften omtrent de wijze van kennisgeving van gerechtelijke mededelingen in strafzaken, houdt ten aanzien van de inhoud van de akte van uitreiking onder meer in:
“Artikel 588.
(...)
De persoon aan wie het stuk is uitgereikt, moet in de akte van uitreiking (artikel 589) worden vermeld. Achteraf zal dus desgewenst steeds kunnen worden nagegaan wie het stuk onder zich genomen heeft met de bereidverklaring het aan de geadresseerde te doen toekomen.
(...)
Artikel 589. Dit artikel bepaalt wat de akte van uitreiking, die bij een betekening wordt opgemaakt, moet bevatten.”
(Kamerstukken 1979/80, 15842, nrs. 1-4, p. 17-18.)
2.4
Als de dagvaarding overeenkomstig artikel 36e lid 1, aanhef en onder b sub 1°, en lid 2, aanhef en onder a, Sv wordt uitgereikt aan degene die zich op het in die bepaling bedoelde adres bevindt en die zich bereid verklaart het stuk onverwijld aan de geadresseerde te doen toekomen, moet op grond van artikel 36h lid 1 Sv in de akte van uitreiking de persoon worden vermeld aan wie de gerechtelijke mededeling is uitgereikt. Gelet op de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis is de strekking van dat voorschrift dat achteraf kan worden nagegaan wie de dagvaarding onder zich heeft genomen. Als in die akte niet de persoon is vermeld aan wie de dagvaarding is uitgereikt, heeft dat verzuim – in het geval dat de verdachte niet op de terechtzitting is verschenen – in beginsel nietigheid van de betekening van de dagvaarding tot gevolg. De rechter kan echter van die nietigverklaring afzien, als anderszins uit de stukken kan worden afgeleid aan wie de dagvaarding is uitgereikt.
2.5
Het hof heeft geoordeeld dat de dagvaarding in hoger beroep overeenkomstig artikel 36e lid 1, aanhef en onder b sub 1°, en lid 2, aanhef en onder a, Sv geldig is betekend. Dit oordeel is – in het licht van wat hiervoor is vooropgesteld en gelet op de onder 2.2.1 weergegeven inhoud van de akte van uitreiking bij de dagvaarding in hoger beroep – niet zonder meer begrijpelijk, nu die akte niet de naam vermeldt van de persoon aan wie de dagvaarding is uitgereikt en het hof er geen blijk van heeft gegeven te hebben onderzocht of anderszins uit de stukken kan worden afgeleid aan welke persoon de dagvaarding is uitgereikt.
2.6
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- verklaart de betekening van de dagvaarding in hoger beroep nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
26 november 2024.