Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
26 november 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 mei 2022. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, geboren in 1990, betrokken is. Het beroep in cassatie is ingesteld door de betrokkene, vertegenwoordigd door advocaten J. Kuijper en D.W.E. Sternfeld. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen met betrekking tot de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting.
De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel beoordeeld en vastgesteld dat het hof de kosten vermeld in het ontnemingsrapport niet in mindering heeft gebracht op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat deze kosten, die € 894,63 bedragen, wel in mindering moeten worden gebracht. Hierdoor heeft de Hoge Raad de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel verminderd naar € 6.006,14 en de betalingsverplichting naar € 5.705.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep is overschreden, wat ook heeft geleid tot een verdere vermindering van de betalingsverplichting. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen wat betreft de hoogte van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting. Het beroep is voor het overige verworpen.