ECLI:NL:HR:2024:1701

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
22/02055
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming en berekening van wederrechtelijk verkregen voordeel in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 mei 2022. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, geboren in 1990, betrokken is. Het beroep in cassatie is ingesteld door de betrokkene, vertegenwoordigd door advocaten J. Kuijper en D.W.E. Sternfeld. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen met betrekking tot de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting.

De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel beoordeeld en vastgesteld dat het hof de kosten vermeld in het ontnemingsrapport niet in mindering heeft gebracht op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat deze kosten, die € 894,63 bedragen, wel in mindering moeten worden gebracht. Hierdoor heeft de Hoge Raad de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel verminderd naar € 6.006,14 en de betalingsverplichting naar € 5.705.

Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep is overschreden, wat ook heeft geleid tot een verdere vermindering van de betalingsverplichting. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen wat betreft de hoogte van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting. Het beroep is voor het overige verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/02055 P
Datum26 november 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 mei 2022, nummer 21-001404-21, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze hebben J. Kuijper en D.W.E. Sternfeld, beiden advocaat in Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch alleen wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting, tot vermindering daarvan (op de in randnummers 38 en 39 van de conclusie voorgestelde wijze) en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het hof kosten die zijn vermeld in het ontnemingsrapport niet in mindering heeft gebracht op het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat.
2.2
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, slaagt het. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal. De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen door het bedrag van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel en het aan de Staat te betalen bedrag te verminderen met de in het ontnemingsrapport genoemde kosten gedeeld door drie, dus met een bedrag van € 894,63.
2.3
De Hoge Raad heeft ook de verder in het cassatiemiddel aangevoerde klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot verdere vermindering van de betalingsverplichting.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting;
- vermindert het bedrag van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel in die zin dat de hoogte daarvan € 6.006,14 bedraagt;
- vermindert het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte daarvan € 5.705 bedraagt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en R. Kuiper, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
26 november 2024.