Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
19 november 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987, had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het hof. De advocaat van de verdachte, M.E. van der Werf, heeft cassatiemiddelen voorgesteld, terwijl de plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde straf. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak, met uitzondering van de klachten met betrekking tot de redelijke termijn.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de opgelegde taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, verminderd moet worden. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis. De nieuwe beslissing houdt in dat de taakstraf nu 228 uren bedraagt, subsidiair 114 dagen hechtenis, terwijl het beroep voor het overige is verworpen.