ECLI:NL:HR:2024:1684

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
22/04081
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen vrijspraak van verkrachting en mishandeling met DNA-onderzoek als bewijs

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte op 1 november 2022 vrijgesproken werd van verkrachting en mishandeling. De Hoge Raad behandelt de cassatiemiddelen die door zowel de verdachte als het openbaar ministerie zijn ingediend. De verdachte is beschuldigd van het seksueel binnendringen van een slachtoffer op 9 mei 2017 in Rotterdam, waarbij geweld en bedreiging met geweld zijn gebruikt. Het openbaar ministerie heeft DNA-onderzoek als bewijs ingebracht, waaruit zou blijken dat het DNA van de verdachte is aangetroffen op de aangetroffen sperma en nagelvuil van het slachtoffer. Het hof heeft echter de rapportages van het DNA-onderzoek uitgesloten van bewijs, omdat de deskundige die het onderzoek heeft verricht eerder ook een tegenonderzoek heeft uitgevoerd. De Hoge Raad oordeelt dat het hof hiermee een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd, omdat de deskundige niet per se onbevooroordeeld hoeft te zijn in verschillende onderzoeken. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de beslissingen over de vrijspraak en de strafoplegging, en verwijst de zaak terug naar het gerechtshof voor herbehandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/04081
Datum19 november 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 1 november 2022, nummer 22-000502-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

De beroepen zijn ingesteld door de verdachte en het openbaar ministerie.
Namens de verdachte heeft O.J. Much, advocaat in Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. Ook het openbaar ministerie heeft bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissing over het onder 1 ten laste gelegde, tot terug- of verwijzing van de zaak teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het incidentele cassatieberoep van de verdachte.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen die door het openbaar ministerie zijn voorgesteld
2.1
De cassatiemiddelen komen op tegen de door het hof gegeven vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde. Het eerste cassatiemiddel komt op tegen het oordeel van het hof dat de rapportage van het DNA-onderzoek aan het nagelvuil van de aangeefster moet worden uitgesloten van het bewijs. Het tweede cassatiemiddel klaagt dat het hof, zonder daarvoor een toereikende motivering te geven, is afgeweken van een door het openbaar ministerie naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt over de bruikbaarheid van de rapportages van het DNA-onderzoek aan het bij de aangeefster aangetroffen sperma voor het bewijs. De cassatiemiddelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.2.1
Aan de verdachte is onder 1 tenlastegelegd dat:
“hij op of omstreeks 09 mei 2017 te Rotterdam
door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [slachtoffer] , heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk brengen en/of houden van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] ;
het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met (een) ander feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het
- vastpakken van die [slachtoffer] bij haar kleding en/of haar haren en/of
- de woning induwen en/of op de grond gooien van die [slachtoffer] en/of
- bij de keel vastpakken en/of vasthouden van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) (dicht)knijpen in/van de keel van die [slachtoffer] en/of
- tegen die [slachtoffer] zeggen/schreeuwen: “Ik pak jou, ik maak je af, ik schiet je.” en/of
- met kracht vastpakken van de kraag van die [slachtoffer] , tengevolge waarvan zij in ademnood komt en/of
- naar boven sleuren/slepen van die [slachtoffer] en/of
- uittrekken van de broek, althans kleding van die [slachtoffer] en/of
- tegen die [slachtoffer] roepen: “schiet op dan, ga liggen dan. Doe uit dan!”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking.”
2.2.2
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 oktober 2021 heeft het openbaar ministerie daar het woord gevoerd overeenkomstig het schriftelijk requisitoir dat aan het proces-verbaal is gehecht. Dit requisitoir houdt onder meer in:
“In het DNA rapport van TMFI van 22/11/17 staat dat de methode ‘lysisfractie’ is toegepast, waarbij sperma (stringent) en andere cellen (milde) gesplitst worden en dat in de spermacellen op de binnenste schaamlippen en diep vaginaal het DNA-profiel van één man is aangetroffen dat matcht met het DNA van [verdachte] . Dit betreffen dus geen mengprofielen.
Dit kan wat mij betreft alleen als er sprake is geweest van seksueel binnendringen door verdachte. Een zeer sterk bewijsmiddel dus.
DNA rapport
De enkele ontkenning van verdachte is onvoldoende om de betrouwbaarheid van het DNA-rapport van TMFI van 22/11/17 -dat als B.M. is gebruikt door de rechtbank- in twijfel te trekken. De suggestie van de verdediging dat er sprake is van kokervisie of verwisseling is nergens op gebaseerd. De OvJ merkt op dat dit ook niet voor de hand ligt nu er nog geen profiel van verdachte in de databank zat.
Bovendien blijkt uit de review door NFO (rapport 3/12/19) dat de verdediging heeft laten verrichten, dat:
-De aanwezigheid van spermacellen definitief is aangetoond
-De toegepaste methode breed geaccepteerd is in de forensische wetenschap
-Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de spermacellen van verdachte
[verdachte] afkomstig zijn
-In het rapport van TMFI geen gronden zijn aangetroffen die aanleiding geven tot
twijfel m.b.t. de betrouwbaarheid van het uitgevoerde onderzoek.
Daar komt nu in hoger beroep ook nog bij het tegenonderzoek dat door het NFI is verricht, zoals verwoord in het rapport van 26/3/21. In dit onafhankelijke onderzoek is het restant van de 3 bemonsteringen onderworpen aan een nieuw vergelijkend DNA-onderzoek. Dit levert opnieuw op dat de spermacellen in de 3 bemonsteringen van verdachte [verdachte] zijn met een kans van 1-op-1 miljard.
Gister heb ik rapporteur Dieltjes telefonisch gesproken om verduidelijking te krijgen op de opmerking ‘dat TMFI geen contra DNA-extracten heeft afgesplitst’. Dhr Dieltjes vertelde mij dat het NFI dit wel doet, maar dat het geen wettelijk vereiste is en sommige labs, zoals TMFI, thans Eurofins, dit niet doen. In deze zaak was er echter genoeg restant over van de door TMFI gebruikte DNA-extracten dat tegenonderzoek gewoon mogelijk was. Hij merkte op dat hij -zoals het hoort- het oorspronkelijke rapport van TMFI niet kent.
Uit de wet noch uit het besluit DNA onderzoeken in strafzaken volgt dat de labs wettelijk verplicht zijn een contra-monster te maken. Sterker nog uit art 13 van het Besluit blijkt dat het lab na afloop het overgebleven materiaal dient te bewaren t.b.v. een tegenonderzoek als bedoeld in art 151a lid 6 Sv.
Bij deze stand van zaken acht het Openbaar Ministerie feit 1 en 2 bewezen, nl dat
verdachte [slachtoffer] heeft verkracht en mishandeld.”
2.2.3
Het hof heeft bij tussenarrest van 28 oktober 2021 het onderzoek ter terechtzitting heropend en geschorst en de zaak verwezen naar de raadsheer-commissaris. Het tussenarrest houdt in:
“Heropening van het onderzoek
Na de sluiting van het onderzoek is onder de beraadslaging gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, omdat het hof zich onvoldoende ingelicht acht over het DNA-onderzoek zoals dat is uitgevoerd door het TMFI (LGC) en het NFI.
Het onderzoek zal derhalve worden heropend en geschorst en de zaak zal naar de raadsheer-commissaris worden verwezen teneinde:
1. Een deskundige te laten benoemen teneinde deze onder geheimhouding van de door hem daarbij waargenomen privacygevoelige gegevens:
- te doen kennisnemen van “de achterliggende laboratoriumgegevens, waaronder de DNA-piekprofielen” welke als zodanig hebben te gelden in verband met het TMFI-rapport nr. 2017.09.04.008 van 22 november 2018,
- de vraag te doen beantwoorden wat kennisname van deze laboratoriumgegevens naar zijn deskundig oordeel meebrengt voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten en conclusies als weergegeven in het TMFI-rapport nr. 2017.09.04.008 van 22 november 2018,
- bij de beantwoording van deze vraag in het bijzonder ook in te gaan op hetgeen de deskundige zal blijken omtrent de naleving van de ingevolge de accreditatie van het desbetreffende laboratorium in acht te nemen regels en voorschriften.
2. De deskundige ing. J.L.W. Dieltjes de volgende schriftelijk te beantwoorden vragen voor te leggen:
- Wat is de invloed op het volgens uw rapport onder nr. 2017.09.14.122 uitgevoerde DNA-onderzoek van de omstandigheid dat een onderzoek naar biologische sporen aan de bemonsteringen ZAAC7765NL #01 tot en met #03 niet meer mogelijk was?
- Welke verandering is er precies opgetreden in het materiaal van de bemonsteringen onder voormelde nummers, nu zij enerzijds bij eerder onderzoek door TMFI (LGC) zijn “verbruikt” en anderzijds wel aan DNA-onderzoek konden worden onderworpen?
- In welk(e) voor het door het NFI uitgevoerde DNA-onderzoek relevant(e) opzicht(en) zijn de bij LGC gemaakte werk-DNA-extracten onder voormelde nummers niet te beschouwen als “exacte kopie van het DNA-extract dat is verkregen na het isoleren van het DNA uit de bemonsteringen”?
- Heeft het NFI geheel eigenhandig een DNA-profiel verkregen uit door TMFI (LGC) aangeleverd materiaal?
- Welke informatie acht u verder nog van belang voor de beoordeling van het DNA-onderzoek dat niet kon worden verricht op de in Nederland gebruikelijke “contra DNA-extracten”?
3. Een deskundige te laten benoemen teneinde, voor zover thans nog mogelijk, onderzoek te laten doen naar de aanwezigheid van DNA-sporen in de bemonstering van nagelvuil uit de zedenkit nr. ZAAC7765NL en bij het aantreffen daarvan daarop vergelijkend DNA-onderzoek uit te laten voeren.”
2.2.4
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 18 oktober 2022 heeft het openbaar ministerie daar het woord gevoerd overeenkomstig een schriftelijk aanvullend requisitoir dat aan het proces-verbaal is gehecht. Dit aanvullend requisitoir houdt in:
“Accreditatie en betrouwbaar resultaat TMFI van 22 nov 2017
Het Hof heeft op de vorige zitting reeds de stukken, die zien op de accreditering van zowel het lab TMFI als LGC in Engeland, aan het dossier toegevoegd. In het LUMC rapport wordt thans opgemerkt:
‘T.a.v. de naleving vd ingevolge de accreditatie vh desbetreffende laboratorium in acht te nemen regels en voorschriften is ons niets bijzonders opgevallen’ en ‘geheel volgens de relevante accreditaties uitgevoerd en gerapporteerd.’
Over de onderzoeksbevindingen staat in het LUMC rapport:
‘Op basis van de ons aangeleverde DNA-profielen zouden wij tot dezelfde conclusies komen als gerapporteerd door TMFI’.
Er wordt nog opgemerkt dat door TMFI waargenomen artefacten bij SE33 door hen niet worden waargenomen. Dat alle tabellen overeenkomen met de grafieken en dit dus ook voor SE33 zal gelden.
Kortom het TMFI rapport is betrouwbaar en de inhoud juist: Op 3 plekken aan en in de vagina van het SO is sperma met het DNA (SF) van verdachte aangetroffen.
Ik breng in herinnering dat TMFI van de 3 bemonsteringen telkens 2 extracten heeft veilig gesteld: 1 met sperma (SF) en 1 met overige cellen (NF). Opvalt dat telkens in de sperma extracten (SF) een hoofdprofiel of zelfs het enige DNA-profiel van verdachte is aangetroffen (p 3). In de ‘overige cellen’ extracten (NF) wordt telkens het DNA-profiel van het slachtoffer aangetroffen.
Vragen over NFI-rapportage van 26 mrt 2021
Vraag 1 en 2
De bemonsteringen uit de zedenset zijn door TMFI opgebruikt en er is geen contra DNA-extract veiliggesteld. Dat is niet erg, want het NFI heeft onderzoek kunnen doen a.d.h.v. van de restanten van het werk DNA-extract. Het gaat om een verschillende werkwijze tussen NFI en TMFI, maar beide werkwijzen zijn toegestaan (zie ook antwoord vraag 5).
Het enige effect daarvan is dat NFI door het ontbreken van het biologisch materiaal (de zedenkit) de ‘lysisfractie’ methode om spermacellen en overige cellen te splitsen niet opnieuw heeft kunnen doen. Maar op basis van het DNA-onderzoek komen zij tot dezelfde conclusie: er is sperma aangetroffen. Zie ook NFI rapport 26/3/21 p. 3 onderaan: elk monster bevat 2 extracten, nl SF (= sperma) en NF (= overige cellen). NFI kan zien welk monster wat is, omdat sperma geen cellen bevat in tegenstelling tot vaginaal materiaal dat epitheel cellen bevat, zo heb ik eerder telefonisch van ing Dieltjes begrepen.
Het NFO (rapport 3/12/19) had ook al geconcludeerd dat de aanwezigheid van spermacellen definitief is aangetoond door microscopisch onderzoek (met je ogen te zien) en deze ‘lysis’ methode wetenschappelijk breed geaccepteerd is.
Vraag 3
Dat er onderzoek is gedaan door het NFI op basis van de restanten van het werk DNA-extract en dit ‘geen exacte kopie is’, is in dit geval geen probleem. Theoretisch kan eerder gebruik van de kwaliteit van de restanten beïnvloeden, maar hier is daar geen sprake van:
‘De kwaliteit en hoeveelheid van het DNA was voldoende’ en ‘bij het onderzoek op het NFI geen aanwijzing verkregen voor vervuiling of afbraak in de DNA werk-extracten’.
Vraag 4
Het NFI heeft eigenhandig een DNA-profiel verkregen uit de werk DNA-extracten van TMFI. Blijkens het NFI rapport van 26/3/21 is in alle 3 extracten – te weten buitenste en binnenste schaamlippen en diep vaginaal sperma van verdachte aangetroffen met een waarschijnlijkheidskans van 1-op-1-miljard.
Nieuwe NFI rapport nagels
In het rapport van 3 maart 2022 komt het NFI tot de conclusie dat het DNA van verdachte met een waarschijnlijkheidskans van 1-op-1-miljard is aangetroffen onder de nagels van het SO van haar:
- linker ringvinger
- rechter ringvinger
- rechter middelvinger
- rechter wijsvinger
- rechter duim
EIS
De rapportages van TMFI (2017) en NFI (2021) zijn genoegzaam verklaard en laten aan duidelijkheid niets te wensen over.”
2.2.5
Het hof heeft de verdachte bij eindarrest van 1 november 2022 vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde en daartoe overwogen:
“Het hof overweegt dat, ondanks het nader onderzoek, door het hof geëntameerd bij het tussenarrest d.d. 28 oktober 2021, de totstandkoming van de rapportages die zien op het DNA-onderzoek betreffende de bij het slachtoffer aangetroffen spermacellen nog steeds veel vragen oproept omtrent de betrouwbaarheid van dat onderzoek. Het hof zal (...) het onderzoek en de resultaten daarvan dan ook niet gebruiken voor het bewijs.
Daarenboven heeft het nader onderzoek van het bij het slachtoffer aangetroffen nagelvuil, verricht na 28 oktober 2021, een nieuwe omstandigheid gegenereerd waarop door de raadsvrouw bij pleidooi is gewezen. Anders dan de raadsvrouw beschouwt het hof deze nieuwe omstandigheid niet binnen het kader van artikel 359a Sv. Niettemin deelt het hof het standpunt van de raadsvrouw dat de nieuwe omstandigheid problematisch is. Het probleem bestaat hierin dat de rapportage die ziet op het DNA-onderzoek aan de bemonsteringen onder de nagels van het slachtoffer is verricht door de deskundige Dieltjes, terwijl deze in een eerder stadium het tegenonderzoek betreffende de bij het slachtoffer aangetroffen spermacellen had verricht. Daarmee heeft één en dezelfde persoon in één en dezelfde strafzaak zowel de rol van tegendeskundige als van deskundige vervuld. Weliswaar heeft het hof in dit geval geen enkele reden om aan de professionele integriteit van de heer Dieltjes te twijfelen, maar het beschouwt de – in zekere zin bij toeval ontstane – gang van zaken wel als onwenselijk. Gelet op het aan de wetgeving inzake de deskundige ten grondslag liggende uitgangspunt dat deze onbevooroordeeld dient te zijn, doorgaans tot uitdrukking komend in woorden als ‘objectief’, ‘onafhankelijk’ en ‘onpartijdig’ (zie laatstelijk de Kamerstukken onder nummer 31116), zou een dergelijke vermenging van rollen te allen tijde vermeden dienen te worden, aangezien zij ertoe leidt dat de objectiviteit van de in beide rollen vervaardigde rapportages niet meer voorondersteld kan worden. Ook dit onderzoek en het resultaat daarvan zal het hof dan ook niet gebruiken voor het bewijs.
Op grond van hetgeen aan bewijsmiddelen resteert, zoals zulks naar voren is gekomen tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.”
2.3.1
Het hof heeft de rapportage van het DNA-onderzoek aan het nagelvuil van de aangeefster uitgesloten van het bewijs, omdat de deskundige die dit onderzoek heeft verricht eerder het tegenonderzoek aan het bij de aangeefster aangetroffen sperma had verricht. Daaraan heeft het hof in de kern ten grondslag gelegd dat aan de wettelijke regeling van het deskundigenonderzoek ten grondslag ligt dat een deskundige objectief, onafhankelijk en onpartijdig moet zijn, dat dit uitgangspunt er zonder meer aan in de weg staat dat een persoon in een strafzaak als deskundige optreedt als hij in dezelfde strafzaak al een rol als deskundige die tegenonderzoek heeft uitgevoerd heeft vervuld, en dat deze belemmering dus ook steeds bestaat als het optreden als deskundige ziet op andersoortig onderzoek dan het onderzoek waarop het optreden als deskundige die tegenonderzoek heeft uitgevoerd, betrekking heeft. Het hof heeft daarmee een eis gesteld aan het gebruik van verslagen van deskundigen voor het bewijs die het recht niet kent. Het oordeel van het hof dat de rapportage van het DNA-onderzoek aan het nagelvuil moet worden uitgesloten van het bewijs, berust daarom op een onjuiste rechtsopvatting.
2.3.2
Het hof heeft de verdachte vervolgens vrijgesproken van de onder 1 tenlastegelegde verkrachting omdat – kort gezegd – het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen op grond van het beschikbare bewijs dat resteert na de uitsluiting van het bewijs van de rapportages van de DNA-onderzoeken. Het hof is daarbij afgeweken van het in het tweede cassatiemiddel bedoelde uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van het openbaar ministerie, zoals weergegeven onder 2.2.2 en 2.2.4, over de bruikbaarheid van de rapportages van het DNA-onderzoek aan het bij de aangeefster aangetroffen sperma voor het bewijs. Omdat het hof in dat verband niet meer heeft overwogen dan dat “de totstandkoming van de rapportages (...) nog steeds veel vragen oproept omtrent de betrouwbaarheid van dat onderzoek”, heeft het hof in strijd met artikel 359 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering in onvoldoende mate de redenen opgegeven die tot afwijking van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt hebben geleid.
2.3.3
De cassatiemiddelen slagen in zoverre. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het eerste cassatiemiddel niet nodig is.
3. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel dat namens de verdachte is voorgesteld
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
4. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel dat namens de verdachte is voorgesteld
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 november 2024.