Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde cassatiemiddel
3.Beoordeling van het vierde cassatiemiddel
4.Beslissing
26 november 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1983, was betrokken bij een poging tot diefstal met braak. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een onrechtmatige staandehouding en doorzoeking van de auto waarin de verdachte zich bevond. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. Dit betekent dat de Hoge Raad niet verder hoefde te motiveren waarom het tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de ontwikkeling van het recht.
Daarnaast werd er een vierde cassatiemiddel behandeld dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, maar besloot dat er geen verdere rechtsgevolgen aan verbonden hoefden te worden, gezien de opgelegde gevangenisstraf van één maand. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het hof in stand bleef.