ECLI:NL:HR:2024:1671

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
23/02430
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake terbeschikkingstelling en belaging

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de verdachte, geboren in 1986, werd ontslagen van alle rechtsvervolging voor belaging, smaadschrift en het opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, omdat zij als volledig ontoerekeningsvatbaar werd beschouwd. Het hof had echter de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden opgelegd, omdat de veiligheid van anderen dat eiste. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan langdurige en hardnekkige belaging van twee aangevers, waarbij zij hen herhaaldelijk bedreigde en beledigde via post en sociale media. Ondanks eerdere veroordelingen voor vergelijkbare feiten, bleef de verdachte zich schuldig maken aan deze gedragingen.

De Hoge Raad beoordeelt in deze cassatie of het hof terecht heeft geoordeeld dat de veiligheid van anderen de oplegging van tbs eiste. De Hoge Raad concludeert dat het hof op basis van deskundigenrapporten, waarin werd vastgesteld dat de verdachte leed aan een ernstige geestelijke stoornis, terecht tot deze beslissing is gekomen. De psychiater en psycholoog hadden geadviseerd tot tbs met voorwaarden, gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak voor behandeling. De Hoge Raad oordeelt dat de veiligheid van anderen, ook in psychische zin, een legitieme grond is voor het opleggen van tbs. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep, omdat de klachten over de uitspraak van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/02430
Datum19 november 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 juni 2023, nummer 21-003373-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.C.H. Pronk, advocaat in Apeldoorn, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouw van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist.
2.2
Het hof heeft de verdachte voor – kort gezegd – belaging, smaadschrift en het opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat zij volledig ontoerekeningsvatbaar wordt geacht. Het hof heeft onder meer de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd en daartoe overwogen
:
“Het hof grondt zijn beslissing over de op te leggen maatregel in het bijzonder op de hieronder weergegeven overwegingen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de langdurige en hardnekkige belaging van [aangever 1] , haar gezin en familie en van [aangever 2] door hen onder andere meermalen (per post) berichten te sturen met daarin nare en ernstige beschuldigingen, bedreigingen en beledigingen. Met dit handelen heeft verdachte zich eveneens schuldig gemaakt aan het overtreden van een aan haar opgelegde gedragsaanwijzing. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan smaadschrift door zeer heftige beschuldigingen aan het adres van [aangever 2] op haar openbare Facebookpagina te plaatsen. Aan verdachte is een zogenaamde stopbrief uitgereikt, maar dat heeft er niet toe geleid dat zij ophield met voornoemde handelingen. Verdachte heeft met haar handelen herhaaldelijk en op vergaande wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangevers en hun familie, hetgeen ten koste ging van hun levensvreugde. Het is goed voorstelbaar dat zij zich machteloos voelden en radeloos werden van het handelen van verdachte. Er was voor hen geen ontkomen aan.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 24 april 2023 blijkt dat sprake is van recidive. Verdachte is in juli 2019 door de politierechter in de rechtbank Gelderland veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken met een proeftijd van drie jaren wegens belaging van dezelfde [aangever 2] . Deze veroordeling heeft verdachte er niet van weerhouden om hem en anderen opnieuw te belagen.
Oplegging van terbeschikkingstelling met voorwaarden
Met betrekking tot de vraag of aan verdachte een tbs-maatregel kan worden opgelegd, stelt het hof voorop dat voor het opleggen van deze maatregel op grond van de artikelen 37, tweede en derde lid, 37a en 37b Sr in ieder geval aan de volgende voorwaarden moet zijn voldaan. In de eerste plaats dient bij de verdachte ten tijde van het begaan van het strafbare feit sprake te zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens. Het strafbare feit dient in de tweede plaats een misdrijf te betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dan wel te behoren tot de in artikel 37a, eerste lid en onder 1, Sr nader vermelde specifieke misdrijven. In de derde plaats dient de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Tot slot kan de maatregel van terbeschikkingstelling enkel worden opgelegd nadat de strafrechter zich een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies heeft doen overleggen van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines die de verdachte hebben onderzocht, waaronder een psychiater.
Met betrekking tot de in de onderhavige zaak opgemaakte gedragsdeskundige adviezen en het naar aanleiding daarvan (recent) opgemaakte reclasseringsadvies overweegt het hof het volgende.
Psychiater C.A.J. Veldman heeft in haar rapport van 31 mei 2022 vastgesteld dat verdachte lijdt aan een ernstige vorm van schizofrenie (en mogelijk aan recidiverende depressies en een schizo-affectieve psychose). Deze stoornis wordt gekenmerkt door waandenkbeelden met visuele, akoestische en haptische hallucinaties. Hiervan was ook sprake ten tijde van het tenlastegelegde. De wanen waren dermate overtuigend en de realiteitstoetsing van verdachte was door haar stoornis dusdanig ondermijnd dat verdachte handelde op grond van haar waandenkbeelden. Zij had zelf geen enkele twijfel aan de juistheid van haar belevingen. Ten aanzien van de risicoanalyse en prognose heeft de psychiater vastgesteld dat het risico op recidive bij terugkeer in de maatschappij hoog is. De waandenkbeelden leven nog steeds bij verdachte en de psychiater acht het aannemelijk dat zij haar ideeën zal blijven uitdragen. Verdachte heeft om die reden intensieve klinische behandeling nodig, gericht op stabilisatie en verbetering van de symptomen van haar ernstige en moeilijk behandelbare psychiatrische problematiek. Geadviseerd wordt om aan verdachte terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. Indien dit niet mogelijk blijkt, acht de psychiater terbeschikkingstelling met dwangverpleging passend. Ten slotte adviseert zij aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.
Psycholoog N.A. Schoenmaker heeft in haar rapport van 7 juni 2022 eveneens vastgesteld dat bij verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van schizofrenie. Verdachte kende hallucinaties en paranoïde-, depressieve-, en beïnvloedingswanen en werd volledig in beslag genomen door dit ziektebeeld. Verdachte meende vanuit haar waanwereld recht te hebben op het plegen van de ten laste gelegde feiten en stond daarbij onverschillig tegenover de effecten daarvan op anderen. De psycholoog acht het risico op volharding van de belaging, het overtreden van de gedragsaanwijzing en de aantasting van iemands eer en goede naam hoog. Om die reden wordt ook door haar een langdurige klinische opname in een forensische kliniek geadviseerd. Behandeling in het kader van een zorgmachtiging is gelet op de ernst van de problematiek en het hoge recidiverisico, onvoldoende. De psycholoog acht terbeschikkingstelling met voorwaarden passend, maar adviseert terbeschikkingstelling met dwangverpleging omdat verdachte te kennen heeft gegeven niet akkoord te willen gaan met voorwaarden. Daarnaast adviseert zij aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.
De reclassering heeft in haar meest recente rapport van 23 mei 2023 positief geadviseerd over terbeschikkingstelling met voorwaarden en aangegeven daarop toezicht te kunnen uitoefenen. De reclassering acht de eerder door haar geadviseerde terbeschikkingstelling met dwangverpleging niet langer noodzakelijk nu verdachte heeft toegezegd mee te zullen werken aan opgelegde voorwaarden en zij dit het afgelopen jaar ook heeft gedaan.
Het risico op recidive wordt door de reclassering hoog ingeschat, omdat de psychiatrische problematiek nog steeds actueel (en ook met medicatie amper beïnvloedbaar) is. De reclassering acht klinische behandeling in een gedwongen kader dan ook geïndiceerd en adviseert terbeschikkingstelling met de volgende voorwaarden op te leggen:
- geen strafbaar feit plegen;
- meewerken aan reclasseringstoezicht;
- meewerken aan time-out;
- niet naar het buitenland;
- opname in een zorginstelling;
- ambulante behandeling;
- begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
- contactverbod;
- locatieverbod;
- meewerken aan ondersteuning beheer financiën.
De reclassering adviseert daarnaast de oplegging van de maatregel tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking.
Het hof stelt op grond van voornoemde rapportages vast dat er ten tijde van het tenlastegelegde bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Het hof acht het noodzakelijk dat verdachte voor haar problematiek wordt behandeld. Uit het rapport van de psycholoog volgt dat behandeling in het kader van een zorgmachtiging, gelet op de ernst van de problematiek en het hoge recidiverisico, daartoe ontoereikend is. De reclassering concludeert in haar rapport van 23 mei 2023 eveneens dat een zorgmachtiging onvoldoende recidivebeperkend werkt, zodat een dwingend strafrechtelijk kader aangewezen is. Het hof neemt deze conclusies over en maakt ze tot de zijne. Gelet op de inhoud van de rapportages, de negatieve adviezen met betrekking tot de zorgmachtiging en de ernst van de feiten, is het hof anders dan de raadsvrouw van oordeel dat oplegging van een tbs-maatregel passend en geboden is.
De (...) bewezen verklaarde feiten zijn misdrijven als bedoeld in artikel 37a, eerste lid aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht waarvoor terbeschikkingstelling mogelijk is. Het hof is anders dan de raadsvrouw van oordeel dat in de gegeven omstandigheden de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist. De Hoge Raad heeft met betrekking tot het nagenoeg gelijkluidende gevaarscriterium van artikel 37 (oud) van het Wetboek van Strafrecht overwogen dat geen sprake hoeft te zijn van direct fysiek gevaar; ook gevaar voor de psychische gezondheid van een ander valt daaronder (vgl. HR 31 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU7080, NJ 2006/126). Voorgaande strookt met de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever om oplegging van een tbs-maatregel mogelijk te maken indien sprake is van belaging, een delict waarbij in beginsel geen sprake is van fysiek gevaar voor het slachtoffer. Verdachte heeft met haar handelen herhaaldelijk een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangevers en hun familie, hetgeen ten koste ging van hun psychische gezondheid. Het risico op recidive wordt door de deskundigen ingeschat als hoog, zodat nog steeds gevaar bestaat voor de psychische gezondheid van aangevers dan wel voor de algemene veiligheid van personen. Aldus is aan de vereisten voor oplegging van een tbs-maatregel voldaan, zodat het primaire verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.”
2.3.1
Artikel 37a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) houdt, naast andere voorwaarden, in dat de rechter alleen kan gelasten dat de verdachte ter beschikking kan worden gesteld als de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dat eist.
2.3.2
De nota naar aanleiding van het eindverslag bij het wetsontwerp dat heeft geleid tot invoering van de Wet van 19 november 1986 (Stb. 1986, 587) ‘Wet herziening TBR’, houdt onder meer in:
“De leden van de P.v.d.A.-fractie vroegen zich voorts af of niet ook het criterium «algemene veiligheid van personen» nog eens diende te worden overdacht. Zij zouden zich kunnen voorstellen dat sprake zou moeten zijn van bedreiging van leven of lijf van personen. Wij menen dat het begrip «veiligheid van personen» zowel op het lichamelijk (leven en lijf), als op het psychiatrisch functioneren betrekking heeft. Bepaalde zedendelicten kunnen een ernstige bedreiging voor de geestelijke gezondheid van het slachtoffer met zich brengen. De veiligheid kan derhalve niet uitsluitend in somatische zin worden opgevat.”
(Kamerstukken II 1982/83, 11932, nr. 10, p. 5.)
2.4
Het hof heeft bij zijn oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling aan de verdachte eist, tot uitgangspunt genomen dat onder gevaar voor “de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen” als bedoeld in artikel 37a lid 1 Sr ook moet worden begrepen gevaar voor psychische schade van een of meer anderen. Dat oordeel is, mede gelet op de onder 2.3.2 weergegeven wetsgeschiedenis, juist. Het oordeel van het hof is ook niet onbegrijpelijk.
2.5
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 november 2024.