Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
12 november 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 4 oktober 2022. De verdachte, geboren in 1968, had zich kort voor sluitingstijd naar het gemeentehuis van Amsterdam begeven met de intentie daar te overnachten, wat leidde tot de beschuldiging van lokaalvredebreuk volgens artikel 139.1 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld, waarbij de plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees had geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak, zonder verdere motivering. Dit was in lijn met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat het niet nodig is om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld. Het beroep was ingesteld meer dan twee jaar geleden, wat betekent dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens is overschreden. De Hoge Raad concludeerde dat, hoewel de verdachte strafbaar was verklaard, er geen straf of maatregel was opgelegd. Daarom volstond de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn was overschreden, zonder verdere rechtsgevolgen aan dit oordeel te verbinden. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep.