ECLI:NL:HR:2024:1651

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
22/03854
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over lokaalvredebreuk en bewijsvoering in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 4 oktober 2022. De verdachte, geboren in 1968, had zich kort voor sluitingstijd naar het gemeentehuis van Amsterdam begeven met de intentie daar te overnachten, wat leidde tot de beschuldiging van lokaalvredebreuk volgens artikel 139.1 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld, waarbij de plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees had geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak, zonder verdere motivering. Dit was in lijn met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat het niet nodig is om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.

Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld. Het beroep was ingesteld meer dan twee jaar geleden, wat betekent dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens is overschreden. De Hoge Raad concludeerde dat, hoewel de verdachte strafbaar was verklaard, er geen straf of maatregel was opgelegd. Daarom volstond de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn was overschreden, zonder verdere rechtsgevolgen aan dit oordeel te verbinden. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/03854
Datum12 november 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 4 oktober 2022, nummer 23-004049-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft W.H. Jebbink, advocaat in Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de omstandigheid dat de verdachte strafbaar is verklaard maar dat geen straf of maatregel is opgelegd, volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 november 2024.