Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
5.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
6.Beslissing
12 november 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een jeugdige verdachte die op 24 september 2020 in Helmond betrokken was bij een verkeersongeval waarbij een 12-jarige passagier van zijn bromfiets zwaar lichamelijk letsel opliep. De verdachte reed met hoge snelheid aan de verkeerde kant van de weg, wat leidde tot een aanrijding met een auto. Het hof had in zijn uitspraak een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de duur van de gijzeling was vastgesteld op 90 dagen. Echter, het hof had ook overwogen dat de verdachte ten tijde van het delict minderjarig was, wat leidde tot een innerlijke tegenstrijdigheid in de uitspraak. De Hoge Raad oordeelde dat het hof een kennelijke misslag had gemaakt en vernietigde de uitspraak van het hof met betrekking tot de duur van de gijzeling, deze werd vastgesteld op nul dagen.
Daarnaast was er een cassatiemiddel ingediend door de benadeelde partij, die een gedeeltelijke afwijzing van hun vordering tot vergoeding van immateriële schade aanvocht. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet voldoende had gemotiveerd waarom het deel van de vordering dat was afgewezen, ongegrond was. De Hoge Raad vernietigde ook deze beslissing en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in dat deel van de vordering. De Hoge Raad concludeerde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, maar verbond hieraan geen verdere rechtsgevolgen. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de behandeling van schadevergoedingsmaatregelen in jeugdstraffen en de vereisten voor motivering door de rechter.