ECLI:NL:HR:2024:1635

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
22/02243
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van alle rechtsvervolging wegens onverenigbaarheid met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 13 juni 2022. De verdachte, geboren in 1990, was aangeklaagd voor medeplegen van lokaalvredebreuk bij een pensioenfonds tijdens een demonstratie, zoals omschreven in artikel 138.1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging voerde aan dat de strafvervolging onverenigbaar was met de artikelen 10 en 11 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend met betrekking tot de strafbaarverklaring en de strafoplegging, en tot ontslag van de verdachte van alle rechtsvervolging.

De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en vastgesteld dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging. Echter, het tweede cassatiemiddel, dat zich richtte op de onverenigbaarheid van de strafvervolging met het EVRM, slaagde. De Hoge Raad verwees naar een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2024:1623) waarin de redenen voor deze beslissing waren uiteengezet. De Hoge Raad besloot de zaak zelf af te doen door de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.

Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve vastgesteld dat de redelijke termijn voor het behandelen van het cassatieberoep was overschreden, maar verbond hieraan geen verdere rechtsgevolgen. De uitspraak van de Hoge Raad vernietigde de eerdere beslissingen van het hof enkel wat betreft de strafbaarverklaring en de strafoplegging, en verwierp het beroep voor het overige.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/02243
Datum12 november 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 13 juni 2022, nummer 20-003034-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft W.H. Jebbink, advocaat in Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafbaarverklaring van het bewezenverklaarde, de strafbaarverklaring van de verdachte daarvoor en de strafoplegging, tot ontslag van de verdachte van alle rechtsvervolging, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over de verwerping van het verweer dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege onverenigbaarheid van de strafvervolging met de artikelen 10 en 11 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.2
Het cassatiemiddel slaagt in zoverre. De redenen daarvoor staan vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak 22/02236, ECLI:NL:HR:2024:1623. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is. De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen door de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.

4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Gelet op de beslissing die hierna volgt, volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over de strafbaarverklaring van het bewezenverklaarde, de strafbaarverklaring van de verdachte daarvoor en de strafoplegging;
- ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 november 2024.