Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
5.Beslissing
12 november 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 13 juni 2022. De verdachte, geboren in 1990, was aangeklaagd voor medeplegen van lokaalvredebreuk bij een pensioenfonds tijdens een demonstratie, zoals omschreven in artikel 138.1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging voerde aan dat de strafvervolging onverenigbaar was met de artikelen 10 en 11 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend met betrekking tot de strafbaarverklaring en de strafoplegging, en tot ontslag van de verdachte van alle rechtsvervolging.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en vastgesteld dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging. Echter, het tweede cassatiemiddel, dat zich richtte op de onverenigbaarheid van de strafvervolging met het EVRM, slaagde. De Hoge Raad verwees naar een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2024:1623) waarin de redenen voor deze beslissing waren uiteengezet. De Hoge Raad besloot de zaak zelf af te doen door de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve vastgesteld dat de redelijke termijn voor het behandelen van het cassatieberoep was overschreden, maar verbond hieraan geen verdere rechtsgevolgen. De uitspraak van de Hoge Raad vernietigde de eerdere beslissingen van het hof enkel wat betreft de strafbaarverklaring en de strafoplegging, en verwierp het beroep voor het overige.