Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
12 november 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 13 juni 2022. De verdachte, geboren in 1975, was aangeklaagd voor medeplegen van lokaalvredebreuk bij een pensioenfonds tijdens een demonstratie, in strijd met artikel 138.1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging voerde aan dat de strafvervolging onverenigbaar was met de artikelen 10 en 11 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafbaarverklaring en de strafoplegging, en tot ontslag van de verdachte van alle rechtsvervolging.
De Hoge Raad oordeelde dat het cassatiemiddel slaagde, met name omdat de redenen voor ontslag van rechtsvervolging zijn vermeld in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2024:1623). De Hoge Raad besloot de zaak zelf af te doen door de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Tevens werd opgemerkt dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het EVRM, was overschreden, maar dat er geen verdere rechtsgevolgen aan deze constatering verbonden werden.
De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de beslissingen over de strafbaarverklaring en de strafoplegging, en verwerpt het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en C.N. Dalebout, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.