Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
12 november 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 november 2022. De verdachte, geboren in 1975, was in hoger beroep veroordeeld voor autodiefstal, waarbij de Hoge Raad zich heeft gebogen over verschillende cassatiemiddelen die door de verdediging waren ingediend. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. Dit oordeel is gegeven zonder verdere motivering, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Echter, bij de beoordeling van het tweede cassatiemiddel, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat deze overschrijding gegrond is. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat in strijd is met artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Ondanks deze vaststelling heeft de Hoge Raad besloten om geen verdere rechtsgevolgen aan deze overschrijding te verbinden, gezien de opgelegde gevangenisstraf van vijftig dagen.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarbij de uitspraak is gedaan door vice-president M.J. Borgers, samen met raadsheren M. Kuijer en C.N. Dalebout, in aanwezigheid van waarnemend griffier E. Schnetz.