Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
12 november 2024.
Hoge Raad
Op 12 november 2024 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in de zaak met nummer 22/01868, waarin het beroep in cassatie is ingesteld door de betrokkene, geboren in 1971. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, die eerder door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 mei 2022 is behandeld. De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, omdat er geen cassatiemiddelen zijn ingediend namens de betrokkene. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor het indienen van een schriftuur met cassatiemiddelen niet is nageleefd. Hierdoor kon de Hoge Raad het beroep niet in behandeling nemen, conform artikel 437 lid 2 in samenhang met artikel 511h van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad heeft het beroep van de betrokkene dan ook niet-ontvankelijk verklaard.