Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
12 november 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 13 juni 2022. De verdachte, geboren in 1965, was aangeklaagd voor medeplegen van lokaalvredebreuk bij een pensioenfonds tijdens een demonstratie, zoals omschreven in artikel 138.1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging voerde aan dat de strafvervolging onverenigbaar was met de artikelen 10 en 11 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De advocaat-generaal, D.J.M.W. Paridaens, concludeerde tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafbaarverklaring en de strafoplegging, en vroeg om ontslag van de verdachte van alle rechtsvervolging.
De Hoge Raad oordeelde dat het cassatiemiddel slaagde, en verwees naar de redenen die in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2024:1623) waren gegeven. De Hoge Raad besloot de zaak zelf af te doen door de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Tevens werd opgemerkt dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het EVRM, was overschreden, maar dat er geen verdere rechtsgevolgen aan deze constatering verbonden werden. De uitspraak van het hof werd vernietigd, maar alleen met betrekking tot de strafbaarverklaring en de strafoplegging.
Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtsbescherming van verdachten in strafzaken, vooral in het licht van de bescherming van mensenrechten zoals vastgelegd in het EVRM. De Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van de verdachte in relatie tot de strafvervolging.