Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
5 november 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 22 september 2023. De verdachte, geboren in 1992, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarbij hij was veroordeeld voor het rijden terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, in strijd met artikel 9.2 van de Wegenverkeerswet 1994. De advocaat van de verdachte, J. van der Stel, heeft een cassatiemiddel ingediend, waarin werd geklaagd over de ontoereikende motivering van de bewezenverklaring. De advocaat-generaal, D.J.M.W. Paridaens, heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.
De Hoge Raad heeft de klacht gegrond verklaard, omdat uit de bewijsmiddelen niet kon worden afgeleid dat het besluit van het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs aan de verdachte was bekendgemaakt. De Hoge Raad oordeelde dat de bewijsmiddelen geen aantekening bevatten waaruit blijkt wanneer en op welke wijze de brief aan de verdachte is verzonden. Hierdoor was de bewezenverklaring ontoereikend gemotiveerd. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd en de zaak teruggeworpen naar het gerechtshof Den Haag, zodat deze opnieuw kan worden berecht en afgedaan.