ECLI:NL:HR:2024:1565
Hoge Raad
- Artikel 80a RO-zaken
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen belastingaanslagen watersysteemheffing en zuiveringsheffing
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 november 2024 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, [X], tegen het dagelijks bestuur van de Belasting samenwerking West-Brabant. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 10 april 2024, nummer 22/01270, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nummer BRE 20/4808). De kwestie betrof de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de watersysteemheffing voor ingezetenen en in de zuiveringsheffing voor woningen voor het jaar 2019.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het Hof niet gegrond zijn. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen om een advies uit te brengen, maar de Hoge Raad heeft uiteindelijk besloten dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad gebruikgemaakt van de mogelijkheid om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is vastgesteld door vice-president J.A.R. van Eijsden, samen met de raadsheren J. Wortel en A.E.H. van der Voort Maarschalk, en is in het openbaar uitgesproken op 1 november 2024.