Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
19 november 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 1 juni 2022. De verdachte, geboren in 1989, was in cassatie gegaan tegen een veroordeling voor beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt in een door hem gehuurde woning, zoals geregeld in de Opiumwet. De verdediging voerde aan dat de bewezenverklaring en de strafmotivering innerlijk tegenstrijdig waren, omdat de verdachte was vrijgesproken van medeplegen, terwijl de strafmotivering stelde dat hij samen met anderen hennepplanten had gehad. De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het cassatieberoep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad was van mening dat het niet nodig was om te motiveren waarom hij tot dit oordeel was gekomen, aangezien de klachten niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Tevens heeft de Hoge Raad ambtshalve de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure vastgesteld, aangezien er meer dan twee jaar waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, maar verbond hieraan geen verdere rechtsgevolgen.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand bleef.