ECLI:NL:HR:2024:1531

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
22/02080
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking en motivering toewijzing vorderingen benadeelde partijen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 2 juni 2022. De verdachte, geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De advocaat P.M. Rombouts heeft namens de verdachte een cassatiemiddel voorgesteld. De benadeelde partijen, vertegenwoordigd door advocaten Y. Ameziane, D. Herfst en G.R.G. Driessen, hebben een verweerschrift ingediend. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf, maar tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf.

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, omdat de klachten niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Tevens heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld. Aangezien er meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens overschreden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van drie jaren.

In de beslissing heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en deze verminderd tot twee jaren en elf maanden. Het beroep is voor het overige verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/02080
Datum5 november 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 2 juni 2022, nummer 23-001516-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P.M. Rombouts, advocaat in Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
Namens de benadeelde partijen [A] B.V., [B] B.V. en [C] B.V. hebben Y. Ameziane, advocaat in Eindhoven, D. Herfst, advocaat in Rotterdam, en G.R.G. Driessen, advocaat in Amsterdam, een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch alleen wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van drie jaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze twee jaren en elf maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 november 2024.