Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
5 november 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 2 juni 2022. De verdachte, geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De advocaat P.M. Rombouts heeft namens de verdachte een cassatiemiddel voorgesteld. De benadeelde partijen, vertegenwoordigd door advocaten Y. Ameziane, D. Herfst en G.R.G. Driessen, hebben een verweerschrift ingediend. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf, maar tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, omdat de klachten niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Tevens heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld. Aangezien er meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens overschreden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van drie jaren.
In de beslissing heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en deze verminderd tot twee jaren en elf maanden. Het beroep is voor het overige verworpen.