Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
19 november 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 juli 2023. De verdachte, geboren in 1984, was beschuldigd van ontuchtige handelingen met zijn stiefdochter, die op het moment van de feiten 9 en 12 jaar oud was. In eerste aanleg werd de verdachte vrijgesproken, maar het gerechtshof oordeelde in hoger beroep dat de verklaringen van de aangeefster voldoende steun vonden in ander bewijsmateriaal. De verdediging voerde aan dat de verklaringen van de aangeefster onbetrouwbaar waren en dat het hof ten onrechte niet had gereageerd op ontlastende verklaringen van de moeder en broer van de verdachte.
De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de verdediging niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de specifieke aard van de seksuele handelingen, zoals beschreven door de aangeefster, niet kan worden betwist en dat de verklaringen van het broertje van de aangeefster ook enige betekenis hebben in het kader van het vereiste steunbewijs. De Hoge Raad heeft de verwerping van het beroep bevestigd, zonder dat het nodig was om verder in te gaan op de vragen die van belang zijn voor de ontwikkeling van het recht. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de bewijsvoering in zaken van ontucht met minderjarigen en de rol van de verklaringen van betrokkenen in het proces.