ECLI:NL:HR:2024:1519

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
23/02779
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontucht met minderjarige stiefdochter en bewijsvoering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 juli 2023. De verdachte, geboren in 1984, was beschuldigd van ontuchtige handelingen met zijn stiefdochter, die op het moment van de feiten 9 en 12 jaar oud was. In eerste aanleg werd de verdachte vrijgesproken, maar het gerechtshof oordeelde in hoger beroep dat de verklaringen van de aangeefster voldoende steun vonden in ander bewijsmateriaal. De verdediging voerde aan dat de verklaringen van de aangeefster onbetrouwbaar waren en dat het hof ten onrechte niet had gereageerd op ontlastende verklaringen van de moeder en broer van de verdachte.

De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de verdediging niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de specifieke aard van de seksuele handelingen, zoals beschreven door de aangeefster, niet kan worden betwist en dat de verklaringen van het broertje van de aangeefster ook enige betekenis hebben in het kader van het vereiste steunbewijs. De Hoge Raad heeft de verwerping van het beroep bevestigd, zonder dat het nodig was om verder in te gaan op de vragen die van belang zijn voor de ontwikkeling van het recht. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de bewijsvoering in zaken van ontucht met minderjarigen en de rol van de verklaringen van betrokkenen in het proces.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/02779
Datum19 november 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 juli 2023, nummer 23-001417-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat in Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt, onder verwijzing naar wat in hoger beroep door de verdediging is aangevoerd, over de bewezenverklaring van het onder 3 aan de verdachte tenlastegelegde plegen van ontuchtige handelingen met een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin.
2.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 2.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 november 2024.