2.2.2Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 14 augustus 2020, dossierpagina's 82-85, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer]:
Ik doe bij deze aangifte van inbraak, dan wel poging tot inbraak in mijn woning.
Ik ben de eigenaar en enige bewoner van de woning [a-straat 1] te [plaats].
Vrijdag 14 augustus 2020 omstreeks 07:45 uur verliet ik mijn woning. Te 17:39 uur werd ik gebeld door de overbuurman. Hij deelde mij mede dat er nu door twee personen werd ingebroken in mijn woning. Ik kreeg ook direct drie foto's toegestuurd. Op deze foto's zag ik twee personen die kennelijk voor mijn woning aan het rennen waren. Een van de personen had een getinte huidskleur en droeg een zwart T-shirt en zwarte broek en droeg een zwart petje op zijn hoofd. De andere persoon had ook een blanke huidskleur, droeg een korte donkere broek en had een rood T-shirt aan. Deze persoon had een rood petje op zijn hoofd. Ik zag dat beiden wegrenden in de richting van de [b-straat]. De buurman vertelde mij dat ze het glas rechts naast de voordeur kapot hadden geslagen en dat een van deze personen in mijn woning was geweest.
Ik ben toen direct naar mijn woning gegaan. Ik kwam daar ongeveer 5 minuten later aan. Ik zag dat er veel glas voor de woning voor de voordeur op de grond lag. Ik zag dat het glas in lood rechts naast de voordeur geheel kapot was. Er zat een groot gat in. Ik zag dat de voordeur dicht was. Ik opende met mijn sleutel de voordeur. Ik merkte en zag dat de voordeur aan de binnenkant aan de deurstijl kapot was.
Ik betrad de woning en zag dat er heel veel glas en stukken lood van het kapotte raam in de gang lagen. Ik zag dat de deur van de gang naar de open keuken en woonkamer gedeeltelijk open stond. Deze doe ik altijd dicht. Ik wist toen dat er iemand binnen was geweest.
Ik mis op dit moment niets.
Ik heb camerabeelden van de persoon die in mijn woning is geweest. Ik heb deze beelden bekeken. Ik zag dat een mij onbekende persoon met een getint uiterlijk via de deur van de gang naar de keuken de keuken betreed. Deze persoon was gekleed in een zwart T-shirt, een zwarte broek, zwarte schoenen en een zwart petje. Ik zag dat hij in zijn handen een breekijzer had met een geel voet-/handvat. Ik zag dat hij de keukenkastjes opende en kennelijk opzoek was naar iets. Dit was heel kort. Hij keek even om zich heen en verliet via dezelfde deur de keuken.
2. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 augustus 2020, dossierpagina’s 101-102, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
Ik ben getuige geweest van het incident op de [a-straat 1] te [plaats]. Ik reed met mijn voertuig omstreeks 17:35 uur over de [a-straat]. Ik zag bij [a-straat 1] twee personen voor de voordeur staan. Ik kan die personen als volgt omschrijven:
persoon 1: man, licht getinte huidskleur, blauw of groen trainingspak, zwart haar, ongeveer 25 jaar, ongeveer 1.85 meter lang en volgens mij een petje.
persoon 2: man, blank, ongeveer 25 jaar, ongeveer 1.85 meter lang, rood shirt, stevig postuur, rood petje. Ik zag dat deze twee personen bezig waren de ruit van de voordeur van genoemd adres in te slaan.
Ik zag dat persoon 1 dat aan het doen was. Ik zag dat persoon 2 op de uitkijk stond.
Toen ik aan kwam rijden zag ik dat de eerder genoemde personen wegrenden van de woning. Ik zag dat persoon 2 het breekijzer had overgenomen van persoon 1.
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 augustus 2020 met foto's, dossierpagina’s 103-106, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
Ik hoorde omstreeks 17:35 uur glasgerinkel. Ik keek vanuit mijn woning naar buiten toe. Ik zag toen dat een man die in het zwart was gekleed met een breekijzer op het raam sloeg dat naast de voordeur zit bij [a-straat 1] te [plaats]. Ik zag dat een man die in het rood was gekleed naast de man die in het zwart was gekleed stond en op de voordeur van [a-straat 1] sloeg.
Ik zag dat de man die in het zwart was gekleed, vervolgens de woning van [a-straat 1] uit kwam via het ingeslagen raam. Ik zag dat de man die in het rood was gekleed in de richting van Heilusstraat rende. Ik hoorde dat de man die in het zwart was gekleed naar de man in het rood riep: "De andere kant op, de andere kant op." Ik zag dat de twee mannen daarna de [b-straat] in renden. Hier heb ik ook foto's van gemaakt.
4. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 augustus 2020, dossierpagina’s 107-108, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 3]:
Ik liep samen met mijn nichtje over de [a-straat]. Ik hoorde dat mijn nichtje zei: “Volgens mij wordt daar ingebroken”. Mijn nichtje en ik draaiden ons toen om en zagen dat er een man die in het zwart was gekleed met een breekijzer tegen het raam aansloeg bij [a-straat 1]. Ook zag ik dat bij de man die in het zwart was gekleed een andere man stond die in het rood was gekleed. Ik zag dat deze man meehielp bij het inbreken bij [a-straat 1]. Ik zag dat hij namelijk met zijn rechtervoet met kracht tegen de deur trapte. Ik zag vervolgens dat de man die in het rood was gekleed de straat over stak en naar een auto rende. Hier stond hij erg kort en sprak met de bestuurder van deze auto. Ik zag dat hij daarna weer terug rende naar de voordeur van [a-straat 1]. Ik zag toen dat de man die in het zwart was gekleed naar binnen ging bij [a-straat 1]. Ik zag dat de man die in het rood was gekleed buiten de woning van [a-straat 1] bleef staan. Ik zag dat de man die in het zwart was gekleed een aantal tellen later weer naar buiten kwam. Ik zag vervolgens dat beide mannen de [b-straat] in renden.
5. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 augustus 2020, dossierpagina’s 109-110, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 4]:
Ik liep samen met mijn tante over de [a-straat]. Ik zei toen op een gegeven moment tegen mijn tante: “Volgens mij wordt daar ingebroken”.
Ik zag dat de man die in het zwart was gekleed, de man die in het rood was gekleed wat gaf. Ik zag dat de man die in het rood was gekleed dit in zijn broekzak stopte. Ik zag vervolgens dat beide mannen de [b-straat] in renden.
6. Het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 juli 2021, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
“Mijn [medeverdachte] heeft mij die dag gebeld en zei dat hij mij nodig had. Hij zei dat hij spullen op moest halen. Wij zijn vervolgens met zijn auto naar de woning gegaan. Ik had die dag rode kleren aan. (...) Ik was erbij toen [medeverdachte] het raam van de woning insloeg en de woning in ging. (...) [medeverdachte] had een breekijzer bij zich. Ik heb dat breekijzer gezien toen we voor de deur van de woning stonden.”
2.2.3Het hof heeft over de bewezenverklaring verder overwogen:
“De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daartoe is in de kern het volgende aangevoerd. De verdachte was samen met zijn [medeverdachte] naar de woning in de [a-straat] gereden, maar de verdachte wist niet dat zijn medeverdachte daar wilde inbreken. Pas aangekomen bij de woning zag de verdachte dat zijn medeverdachte een breekijzer bij zich had. De verdachte heeft hem geprobeerd tegen te houden. Zijn DNA is op de voordeur van de woning terecht gekomen, omdat hij zich had verwond aan de glasscherven van de ingeslagen ruit. Uit frustratie dat hij zich had verwond en dat hij zijn medeverdachte niet kon tegen houden, heeft hij tegen de deur van de woning getrapt. Dat het naar de uiterlijke verschijningsvorm voor de getuigen daardoor lijkt dat hij de medeverdachte hielp met inbreken, is een onjuiste conclusie die is getrokken door de getuigen. Daarbij verklaren de getuigen op onderdelen anders van elkaar. Voorts heeft de medeverdachte op de terechtzitting in eerste aanleg een verklaring gegeven die de verklaring van de verdachte ondersteunt. De verdachte heeft aldus de verdediging een aannemelijke verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid bij de woning. Subsidiair heeft de raadsman vrijspraak bepleit omdat de rol van de verdachte veel meer als medeplichtigheid moet worden gezien in plaats van medeplegen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte en zijn medeverdachte gezamenlijk in een auto naar de directe omgeving van de plaats delict zijn gereden, dat de verdachte in het bijzijn van de medeverdachte stond en bleef staan terwijl deze (meermalen) met een breekijzer de deur probeerde te openen en (vervolgens) het glas van de voordeur in sloeg, dat de verdachte op de voordeur van de woning sloeg, met zijn voet met kracht tegen de deur trapte en vervolgens, nadat zijn medeverdachte in de woning was geweest, samen met zijn medeverdachte wegrende. Gelet hierop is naar het oordeel van het hof voldoende komen vast te staan dat de verdachte tezamen met zijn medeverdachte heeft gepoogd in te breken in de woning. De handelingen van de verdachte en zijn medeverdachte, zoals die volgens de getuigen zijn verricht, zijn te kwalificeren als een begin van uitvoering van een inbraak, omdat de gedragingen naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht waren op de voltooiing van dat misdrijf.
Ook volgt uit de handelingen van de verdachte en zijn medeverdachte zoals die door de getuigen zijn waargenomen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beiden, gericht op de inbraak. De bijdrage van de verdachte was daarbij van voldoende gewicht om van medeplegen te kunnen spreken.
De verklaring van de verdachte dat hij zijn medeverdachte enkel wilde tegenhouden, acht het hof mede gelet op bovenstaande onaannemelijk geworden. Geen van de getuigen heeft immers gezien dat de verdachte zijn medeverdachte probeerde tegen te houden of dat er een duw of worsteling tussen beiden heeft plaatsgevonden. De verklaring van [medeverdachte], zoals afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg, acht het hof ongeloofwaardig, nu zijn verklaring onvoldoende gedetailleerd is, op punten afwijkt van de verklaring van de verdachte en niet wordt ondersteund door de diverse getuigenverklaringen.
Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende bewijsverweren van de verdediging in al hun onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.”