Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
22 oktober 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep ingesteld door het openbaar ministerie tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 14 november 2023. De rechtbank had in die beschikking een klaagschrift van de klaagster gegrond verklaard, waarin zij verzocht om teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen. De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing naar de rechtbank Amsterdam voor herbehandeling van het beklag.
Echter, na de conclusie van de advocaat-generaal heeft het openbaar ministerie op 8 oktober 2024 aan de griffie van de Hoge Raad laten weten dat het beslag op de inbeslaggenomen voorwerpen is beëindigd. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het openbaar ministerie geen belang meer heeft bij een oordeel van de Hoge Raad over de voorgestelde cassatiemiddelen. Hierdoor is het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard.
De Hoge Raad heeft in zijn beslissing benadrukt dat de beëindiging van het beslag in de cassatiefase van invloed is op de ontvankelijkheid van het beroep. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door vice-president M.J. Borgers, samen met raadsheren M. Kuijer en C.N. Dalebout, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.