ECLI:NL:HR:2024:1501

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
22/02903
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over rijden onder invloed van alcohol en de eisen voor verweer op basis van artikel 359a Sv

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 19 juli 2022. De verdachte, geboren in 1999, was in eerste aanleg vrijgesproken van rijden onder invloed van alcohol, maar het hof had in hoger beroep geoordeeld dat er wel degelijk sprake was van een 'onderzoek' zoals bedoeld in artikel 8 lid 3, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hof niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld en dat de mededeling van het recht op tegenonderzoek bij bloedafname geen strikte waarborg is. De Hoge Raad heeft de argumenten van de verdediging, die zich baseerden op artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, verworpen. De verdediging had gesteld dat het recht op bijstand van een advocaat tijdens het verhoor was geschonden, maar de Hoge Raad oordeelde dat het hof voldoende had gemotiveerd dat het verweer niet voldeed aan de eisen die aan een 359a-verweer worden gesteld. De Hoge Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om het beroep in cassatie te honoreren, en dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens was overschreden, maar dat dit geen verdere rechtsgevolgen met zich meebracht. Uiteindelijk werd het cassatieberoep verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/02903
Datum22 oktober 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 19 juli 2022, nummer 23-001855-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.P.W. Temminck Tuinstra, advocaat in Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouw van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat sprake is van een ‘onderzoek’ als bedoeld in artikel 8 lid 3, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.
2.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 3 tot en met 6 en 8 tot en met 17.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat een door de verdediging gedaan beroep op artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering niet voldoet aan de aan zo’n verweer te stellen eisen.
3.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 5, 6 en 20 tot en met 23.

4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de opgelegde geldboete van € 350 volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 oktober 2024.