Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
22 oktober 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1953, was betrokken bij mishandelingen in een supermarkt in Utrecht in 2020. De mishandelingen vonden plaats nadat de verdachte weigerde mee te werken aan een tassencontrole. Hij heeft een beveiliger van de supermarkt tegen de borst geslagen en met kracht de vingers van de beveiliger omgebogen. Daarnaast trok hij een medewerker van de supermarkt met kracht aan de arm. De Hoge Raad heeft zich gebogen over de bewijsklachten en de vraag of het hof terecht oordeelde dat er sprake was van een aanhouding van de verdachte naar aanleiding van een op heterdaad ontdekt strafbaar feit. Ook werd de vraag behandeld of het optreden van de aangevers ter aanhouding van de verdachte wederrechtelijk was. De advocaat-generaal B.F. Keulen concludeerde tot verwerping van het cassatieberoep, en de Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof en dat het niet nodig was om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven. De Hoge Raad verwerpt het beroep, en dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz.