Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
15 oktober 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep tegen een beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had op 26 september 2023 een verzoek behandeld dat was ingediend op basis van artikel 6:6:26 van het Wetboek van Strafvordering, met betrekking tot de kwijtschelding of vermindering van een ontnemingsmaatregel die door de strafrechter was opgelegd. De verzoeker, geboren in 1961, had het cassatieberoep ingesteld via zijn advocaat V.C. van der Velde uit Almere. De advocaat-generaal P.M. Frielink concludeerde tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat volgens artikel 6:6:7 van het Wetboek van Strafvordering een rechterlijke beslissing over de tenuitvoerlegging niet aan enig gewoon rechtsmiddel is onderworpen, tenzij in Hoofdstuk 6 van Boek 6 van dat wetboek anders is bepaald. Aangezien er in dat hoofdstuk geen bepaling is die het cassatieberoep tegen een dergelijke beslissing mogelijk maakt, kon de Hoge Raad het cassatieberoep van de verzoeker niet in behandeling nemen.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep niet-ontvankelijk verklaard, waarmee de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland in stand blijft. Deze uitspraak benadrukt de strikte regels omtrent de ontvankelijkheid van cassatieberoepen in het strafrecht en de beperkte mogelijkheden voor rechtsmiddelen tegen beslissingen over de tenuitvoerlegging van ontnemingsmaatregelen.